the Week of Christ the King / Proper 29 / Ordinary 34
Click here to learn more!
Read the Bible
Gereviseerde Leidse Vertaling
Jeremia 10
1 Hoort het woord dat de Heer tot u spreekt, huis Israel!2 Zo zegt de Heer: Gewent u niet aan de wegen der heidenen, en weest niet vervaard voor de tekenen aan den hemel, omdat de heidenen daarvoor vervaard zijn.3 Want de inzettingen der volken, nietigheid zijn ze; immers een stuk hout hetwelk men in het bos heeft geveld, iets dat de handen eens werkmans met de bijl hebben gemaakt;4 hij schikt ze op met zilver en goud; met nagels en met hamerslagen bevestigt hij ze, dat zij niet staan te waggelen;5 als een staak in een moestuin zijn ze: zij kunnen niet spreken; gedragen moeten zij worden, want zij kunnen niet gaan. Weest dan niet bevreesd voor hen, want zij kunnen geen kwaad doen, en goeddoen staat evenmin in hun macht.6 Niemand is u gelijk, o Heer! Gij zijt groot, en uw naam is groot in mogendheid.7 Wie zou u niet vrezen, koning der natien? U toch komt het toe; want onder al de wijzen der volken en in al hun koninkrijken is niemand u gelijk.8 Maar altegader zijn zij redeloos, dwaas; de tucht der nietigheden is die van een stuk hout:9 geplet zilver, uit Tarsjis gebracht, en goud uit Ofir, maaksel eens werkmans en van goudsmids handen; violet en purper is hun gewaad, maaksel van kunstenaars zijn zij gans en al.10 Maar de Heer is in waarheid God; hij is de levende God en een eeuwig koning; voor wiens gramschap de aarde beeft, en wiens grimmigheid de natien niet kunnen verduren.11 Aldus zult gij tot hen zeggen: De goden die den hemel en de aarde niet hebben gemaakt, zij zullen vergaan van de aarde en van onder den hemel.12 Hij die de aarde heeft gemaakt door zijn kracht, de wereld vastgezet door zijn wijsheid, en door zijn verstand den hemel uitgespannen,13 wanneer hij aan den hemel het gedruis van water doet horen, de wolken omhoogtrekt van het einde der aarde, bliksemstralen voor den regen maakt en den wind uit zijn schatkameren tevoorschijnbrengt;14 dan staat bij ieder mens het verstand stil; dan is elke goudsmid beschaamd over zijn beelden; want zijn gietsel is leugen, er is geen adem in;15 nietigheid zijn ze, spotwerk; ten tijde hunner bezoeking vergaan zij.16 Jakobs deel is niet gelijk deze, want de formeerder van het heelal, die is zijn erve; Heer der heirscharen is zijn naam!
17 Neem uw pak van den grond op, gij die in de benauwdheid zit.18 Want zo zegt de Heer: Zie, ditmaal slinger ik de bewoners des lands weg, breng ik hen in het nauw, opdat zij het boeten.19 Wee mij om mijn breuke! mijn wond is smartelijk. Maar ik denk: Nu dan, dit is mijn krankheid, die ik moet dragen.20 Mijn tent is vernield, en al mijn koorden zijn losgerukt; mijn zonen zijn van mij heengegaan, zijn weg; niemand spant voortaan mijn tent of richt mijn gordijnen op.21 Want de herders waren redeloos en vraagden niet naar den Heer; daarom waren zij niet voorspoedig en is hun ganse kudde verstrooid.22 Hoor, een tijding! daar komt zij! en een zwaar gedreun uit het Noorderland; om Juda's steden in een woestenij te veranderen, in een verblijf van jakhalzen.23 Ik weet, Heer, dat de mens niet te zeggen heeft over zijn weg, noch de man, bij het gaan, over de richting zijner schreden.24 Tuchtig mij, Heer, doch met mate, niet in uw toorn, opdat gij mij niet te klein maakt.25 Stort uw verbolgenheid uit over de natien die u niet kennen, en over de geslachten die uw naam niet aanroepen; want zij hebben Jakob verslonden en afgemaakt, zijn woonstede verwoest.