Lectionary Calendar
Sunday, November 24th, 2024
the Week of Christ the King / Proper 29 / Ordinary 34
Attention!
Tired of seeing ads while studying? Now you can enjoy an "Ads Free" version of the site for as little as 10¢ a day and support a great cause!
Click here to learn more!

Read the Bible

Gereviseerde Leidse Vertaling

Jesaja 9

1 (8-23) Maar wie beangst is geweest is nu niet meer verjaagd. Evenals de vroegere tijd over Zebulons en Naftali's land smaad heeft gebracht, zo brengt de latere het in ere, den zeeweg, de overzijde van den Jordaan, de streek der heidenen.2 (9-1) Het volk dat in duisternis wandelde heeft een groot licht gezien; over hen die neerzaten in een somber oord is een helder licht opgegaan.3 (9-2) Gij hebt zeer veel blijdschap geschonken, grote vreugde gewekt; zij verheugen zich voor uw aangezicht, zoals men zich verheugt in den oogst, zoals men blijde is bij het verdelen van buit.4 (9-3) Het juk toch dat zij torsten, de draagstang op hun schouders, den staf van hun drijvers hebt gij verbroken, als op den Midiansdag.5 (9-4) Immers, alle rustingen, in het strijdgewoel gedragen, en mantels in bloed gewenteld, zullen tot brandstof zijn, het vuur tot spijze.6 (9-5) Want een kind is ons geboren, een zoon ons gegeven; de heerschappij rust op zijn schouder; men noemt hem: Wonderbaar raadsman, goddelijk held, buitbehaler, vredevorst.7 (9-6) Groot is die heerschappij en eindeloos de vrede op Davids troon en over zijn koninkrijk om het te bevestigen en te steunen door recht en gerechtigheid, van nu aan tot in eeuwigheid. De naijver van den Heer der heirscharen zal dit doen.

8 (9-7) De Heer heeft een woord in Jakob gezonden, het zal vallen in Israel,9 (9-8) en het ganse volk zal het weten, Efraim en Samarie's bevolking, die in hoogmoed en grootschheid des harten spreekt:10 (9-9) Tichels zijn gevallen, met steenblokken herbouwen wij; wilde vijgebomen zijn geveld, ceders zetten wij in hun plaats!11 (9-10) Maar de Heer hitst hun tegenstanders tegen hen op, brengt hun vijanden in de wapenen,12 (9-11) de Arameers ten oosten, de Filistijnen ten westen; zij verslinden Israel met gulzigen mond. Met dat al is zijn toorn niet afgewend, zijn hand nog steeds uitgestrekt.13 (9-12) Doch het volk heeft zich niet bekeerd tot hem die het sloeg, en naar den Heer der heirscharen niet gevraagd.14 (9-13) Dies snijdt de Heer van Israel kop en staart af, boomkruin en twijg, op een dag.15 (9-14) --De oudste en de gunsteling, dat is de kop, de profeet die leugens spreekt, dat is de staart. --16 (9-15) De leidslieden van dit volk zijn verleiders, en zij die geleid worden zijn op een doolweg gebracht.17 (9-16) Daarom spaart de Heer hun jongelingen niet, en erbarmt hij zich niet over hun wezen en weduwen; want allen zijn goddeloos en misdadig, en elke mond spreekt dwaasheid. Met dat al is zijn toorn niet afgewend, zijn hand nog steeds uitgestrekt.18 (9-17) Want de snoodheid brandt als een vuur dat doornen en distelen verteert, het kreupelhout des wouds in vlam zet; zodat de dalen in rook gehuld worden.19 (9-18) Door de verbolgenheid van den Heer der heirscharen is het land in vlam gezet, en het volk tot voedsel voor het vuur geworden. Niemand spaart zijn broeder;20 (9-19) men bijt naar rechts, en blijft hongerig, vreet naar links en wordt niet verzadigd; ieder verslindt zijn naaste:21 (9-20) Manasse Efraim en Efraim Manasse, beiden tezamen tegen Juda. Met dat al is zijn toorn niet afgewend, zijn hand nog steeds uitgestrekt.

 
adsfree-icon
Ads FreeProfile