Lectionary Calendar
Sunday, November 24th, 2024
the Week of Christ the King / Proper 29 / Ordinary 34
Attention!
Tired of seeing ads while studying? Now you can enjoy an "Ads Free" version of the site for as little as 10¢ a day and support a great cause!
Click here to learn more!

Read the Bible

Gereviseerde Leidse Vertaling

Jesaja 10

1 Wee hun die ongerechte bepalingen invoeren, en drukkende bevelschriften opstellen2 om de armen van het gericht weg te dringen, en den ellendigen mijns volks te ontroven wat hun toekomt; zodat de weduwen hun buit worden en zij de wezen uitplunderen!3 Wat toch zult gij doen ten dage der bezoeking, bij het onweder dat van verre aankomt? Tot wien zult gij vluchten om hulp? waar uw schatten laten,4 wanneer gij u kromt onder de gevangenen en onder de gedooden neervalt? Met dat al is zijn toorn niet afgewend, zijn hand nog steeds uitgestrekt.

5 Wee Assur, der roede van mijn toorn; den stok mijner gramschap.6 Tegen een goddeloze natie zend ik hem, tegen een volk waarop ik verbolgen ben bestel ik hem om buit te maken, roof te roven, en om het te vertrappen als het slijk der straten.7 Maar hij heeft andere bedoelingen, zelf beschouwt hij het gans anders; want te verdelgen is zijn toeleg, natien in getale uit te roeien.8 Hij toch zegt: Zijn mijn groten niet altegader koningen?9 Is het niet Kalno gegaan als Karkemis, Hamath als Arpad, Samarie als Damaskus?10 Zoals ik deze koninkrijken in mijn hand gekregen heb, ofschoon hun beelden talrijker waren dan die van Jeruzalem en Samarie,11 zou ik niet evenals ik met Samarie en haar afgoden gedaan heb, doen met Jeruzalem en haar godenbeelden?12 Wanneer dan de Heer zijn gehele werk voltooit op den berg Sion en in Jeruzalem, zal hij de trotsche ontwerpen van Assurs koning en den luister zijner hoovaardige ogen bezoeken.13 Hij toch zegt: In eigen kracht heb ik het gedaan, en door mijn wijsheid, want verstandig ben ik; ik heb de grenspalen der volken weggenomen, hun bezittingen geplunderd, in het stof doen neerdalen wie in de hoogte zaten.14 Ik kreeg de heirmacht der volkeren in mijn hand als een vogelnestje; zoals men verlaten eieren opraapt, heb ik de ganse aarde opgeraapt: niet een verroerde den vleugel, of deed den snavel open en piepte. --15 Zal de bijl zich verhoovaardigen tegen hem die er mee houwt? de zaag pochen tegen wie haar trekt? Het is alsof de roede hem die haar opheft zwaaide, de stok een mens in de hoogte hief!16 Dies zal de Heer, de Heer der heirscharen, magerheid afzenden op zijn vet, en onder zijn heerlijkheid zal een brand woeden, zoals vuur brandt.17 Israels Licht zal een vuur worden, zijn Heilige een vlam, die op een dag Assurs doornen en distelen verbrandt en verteert;18 hij vernielt de pracht zijns wouds en zijner gaarde, lichaam en ziel; zodat het wordt als het wegkwijnen van een kranke,19 en het overschot van de bomen zijns wouds luttel is: een knaap kan ze opschrijven.

20 Te dien dage zullen de rest van Israel en de ontkomenen van het huis Jakobs niet langer steunen op hem die hen sloeg, maar oprecht steunen op den Heer, Israels Heilige.21 Een rest bekeert zich, de rest van Jakob tot den sterken god.22 Want al ware uw volk, o Israel, talrijk als het zand der zee, slechts een rest bekeert zich: de verdelging is vast besloten, overvloeiend van gerechtigheid.23 Want een verdelging en een vastbesloten vonnis voltrekt de Heer, de Heer der heirscharen, in het midden der ganse aarde.

24 Daarom, zo spreekt de Heer, de Heer der heirscharen: Vrees niet, mijn volk, dat den Sion bewoont, voor Assur, als hij u slaat met den stok en zijn roede tegen u opheft, gelijk in Egypte geschiedde.25 Want nog een wijle, een ogenblik, dan is de gramschap ten einde, mijn toorn tegen de wereld voorbij.26 Dan zal de Heer der heirscharen over hem den geesel zwaaien, als toen Midian bij den Ravensteen verslagen werd, en zijn roede zal hij tegen hem opheffen, gelijk u in Egypte geschiedde.27 Te dien dage zal zijn last van uw schouder afgenomen, zijn juk van uw nek verwijderd worden. De verwoester trekt op van het noorden;28 hij overvalt Ajjath, komt in Migron, laat zijn legertros bij Michmas achter;29 zij trekken den bergpas door, Geba is hun nachtkwartier, Rama is ontsteld, Gibea Sauls vlucht.30 Gil het uit, dochter van Gallim! luister, Lais! geef antwoord, Anathoth!31 Madmena vliedt, Gebims inwoners bergen zich.32 Heden nog in Nob haltgehouden; hij zwaait de hand naar den berg der dochter Sions, naar Jeruzalems heuvel....33 Daar slaat de Heer, de Heer der heirscharen, met geweld de takken af; de hoog opgaande worden omgehouwen, de rijzige klein gemaakt;34 de struiken van het woud worden met het ijzer gekapt, en de Libanon in al zijn heerlijkheid valt.

 
adsfree-icon
Ads FreeProfile