the Week of Christ the King / Proper 29 / Ordinary 34
free while helping to build churches and support pastors in Uganda.
Click here to learn more!
Read the Bible
Gereviseerde Leidse Vertaling
Jesaja 22
1 De godsspraak Het dal des gezichts. Wat hebt gij toch, dat gij, geheel uw bevolking, de daken beklommen hebt,2 gij rumoerige, gij joelende stad, gij dartele veste? Uw verslagenen zijn niet door het zwaard verslagen, uw doden niet in den krijg gedood.3 Al uw overheden waren tegelijk gevloden voor den boog, geweken waren al uw sterken, altegader geweken, verweg gevlucht.4 Dies zeide ik: Wendt het oog van mij af; laat mij bitter wenen; dringt mij geen troost op over den ondergang der dochter mijns volks.5 Want een dag van ontroering, ontroving, ontzetting heeft de Heer, de Heer der heirscharen in het dal des gezichts! gegil en geschreeuw naar het gebergte!6 Elam heeft den pijlkoker opgenomen, met wagens en ruiters, Kir heeft het schild ontbloot.7 Toen uw rijkste valleien met wagens waren gevuld en ruiters de poort berenden,
8 werd Juda's blinddoek weggenomen en zaagt gij te dien dage om naar het wapentuig in het huis des wouds;9 (22-9a) opmerkend dat de breuken der Davidstad talrijk waren,10 maaktet gij Jeruzalems huizen met den grond gelijk, braakt de huizen af om den muur te versterken; (22-9b) gij vingt het water van den Benedenvijver op11 en maaktet een vergaarbak tussen de twee muren voor het water van den Ouden vijver. Maar gij zaagt niet om naar hem die het deed, en merktet hem niet op die het van voorlang besloot.12 De Heer, de Heer der heirscharen, riep te dien dage tot geween en misbaar om het hoofd kaal te scheren en het rouwkleed om te gorden;13 doch zie, het is vreugde en vroolijkheid, runderen doden, schapen slachten, vlees eten, wijndrinken: "Laat ons eten en drinken; want morgen sterven wij!"14 Te mijnen aanhoren heeft de Heer der heirscharen zich geopenbaard: Deze uw schuld wordt niet verzoend voordat gij sterft, zegt de Heer, de Heer der heirscharen.
15 Zo zegt de Heer, de Heer der heirscharen: Ga binnen bij dien hooggezaghebber, bij Sjebna, den hofmaarschalk,16 en zeg hem: Wat hebt gij hier, en wien hebt gij hier, dat gij u hier een grafstede hebt uitgehouwen? Gij, die in de hoogte uw grafstede uithieuwt, in de rots u een rustplaats groeft!17 Zie, de Heer slingert, zoals een man slingert, u weg, stevig ingewikkeld,18 vast ineengerold, als een bal, naar een wijd uitgestrekt land; daar zult gij sterven, en daarheen gaan uw staatsiewagens, gij schandvlek van uws heren huis!19 Wanneer ik dan u van uw plaats stoot, u van uw post ternederwerp,20 te dien dage zal ik roepen mijn dienaar Eljakim, Hilkia's zoon,21 hem bekleden met uw gewaad, hem omgorden met uw gordel, uw waardigheid aan hem overdragen. Zo zal hij tot een vader worden voor Jeruzalems bevolking en voor het huis Juda.22 Ik zal den sleutel van Davids huis op zijn schouder leggen: opent hij, dan sluit niemand, sluit hij, dan opent niemand.23 Ik zal hem slaan als een bout in een betrouwbare plaats, en hij zal een erezetel zijn voor zijn geslacht.24 Maar hangt men daaraan al de zwaarte van zijn geslacht, de spruiten en de loten, al het kleine huisraad, kommen en allerlei kruiken,25 dan zal te dien dage, spreekt de Heer der heirscharen, de bout wijken, ofschoon geslagen in een betrouwbare plaats; hij breekt af, valt, en de last die er aan hangt wordt vernield; want de Heer heeft het gesproken.