the Week of Christ the King / Proper 29 / Ordinary 34
Click here to join the effort!
Read the Bible
Gereviseerde Leidse Vertaling
Jesaja 14
1 Want de Heer zal zich over Jakob erbarmen, Israel opnieuw verkiezen, hen op hun eigen grond doen wonen; en de vreemde zal zich bij hen aansluiten, zich voegen bij het huis Jakobs;2 volkeren zullen hen halen en in hun woonplaats brengen; en het huis Israel zal zich die toeeigenen, op 's Heeren grond als slaven en slavinnen; zij zullen wegvoeren wie hen wegvoerden, hun drijvers beheersen.3 En ten dage wanneer de Heer u rust heeft gegeven van uw moeiten en beroeringen en van de harde slavernij die u opgelegd was,
4 zult gij dit lied op den koning van Babel aanheffen: Zo is het dan gedaan met den drijver, gedaan met den dwangdienst!5 De Heer heeft den stok der boosdoeners verbroken, de roede der heerschers,6 van hem die in verbolgenheid volken sloeg, een slaan zonder ophouden, die in toorn natien vertrad, een vertreden zonder verschoning.7 De ganse wereld heeft rust en vrede, zij barsten los in gejuich;8 ook de cypressen verheugen zich over u, de cederen van den Libanon: "Sedert gij neerligt klimt niet meer op een die ons omhouwt".9 Het dodenrijk beneden is om u onrustig geworden tegen uw aankomst, heeft om u de schimmen gewekt, alle belhamels der aarde; heeft van hun tronen doen opstaan alle koningen der natien.10 Zij allen heffen aan en zeggen tot u: Ook gij zijt krachteloos gemaakt als wij; aan ons gelijk geworden!11 Uw trots is neergestoten ten dodenrijk, het geruis uwer luiten; onder u zijn maden als leger gespreid, wormen zijn uw dek.12 Hoe zijt gij van den hemel gevallen, morgenster, dageraadszoon! hoe zijt gij ter aarde geveld, volkenvertrapper!13 En gij hadt bij uzelf gezegd: Ik wil ten hemel stijgen, hoog boven de starren Gods zetten mijn troon om plaats te nemen op den berg der samenkomst, diep in het noorden;14 ik wil stijgen op de wolkgevaarten, den Allerhoogste gelijken--.15 Wel zeker! ten dodenrijk wordt gij neergestoten, diep in de groeve.16 Zij die u zien staren u aan, letten op u: "Is dit nu de man die de aarde deed sidderen, koninkrijken in rep en roer bracht?17 die de wereld tot een woestijn maakte, haar steden vernielde, die zijn gevangenen niet losliet:18 altemaal koningen van natien". Zij allen zijn met ere ter ruste gegaan, ieder in zijn grafstede;19 maar gij zijt onbegraven weggeworpen, als een verafschuwde misgeboorte, overdekt met gedooden, met het zwaard doorboorden, met hen die in de groeve dalen, als een vertreden aas.20 Gij wordt niet met hen in het graf verenigd, omdat gij uw land verdorven, uw volk gedood hebt. Voor eeuwig worde het kroost der kwaaddoeners vergeten!21 Maakt voor zijn zonen een slachtbank gereed om de schuld hunner vaderen; nimmermeer zullen zij opstaan, de aarde in bezit nemen en de wereld vol puinhopen maken.22 Ik zal tegen hen opstaan, spreekt de Heer der heirscharen, uitroeien van Babel naam en overschot, geslacht en nakroost, spreekt de Heer;23 ik wil het maken tot een bezitting van reigers en tot waterpoelen; het wegbezemen met den bezem der verdelging, spreekt de Heer der heirscharen.
24 De Heer der heirscharen heeft gezworen: Voorwaar, zoals ik gedacht heb, zo geschiedt het; wat ik heb besloten, dat komt tot stand:25 Ik zal Assur in mijn land verbreken, op mijn gebergte hem vertreden; dan wordt zijn juk van hen afgenomen, zijn last van hun schouder verwijderd.26 Dit is het besluit aangaande de gehele aarde; dit de hand, over alle natien uitgestrekt;27 want de Heer der heirscharen heeft een besluit genomen; wie zal het verijdelen? zijns is de uitgestrekte hand; wie zal haar keren?28 In het sterfjaar van koning Ahaz is deze godsspraak geschied:29 Verheug u niet, gij, gans Filistea! dat de roede die u sloeg gebroken is; want uit den wortel der slang schiet een adder uit, en haar vrucht zal een vliegende seraf zijn.30 Maar op mijn weiden zullen de behoeftigen grazen, de armen veilig nederliggen; terwijl ik door honger uw wortel dood, uw overschot om het leven breng.31 Weeklaag, gij, poort! schreeuw het uit, gij, stad! sta verbijsterd, gij, gans Filistea! want van het noorden komt de vijand als een rookwolk; geen afzwerver is onder zijn scharen.32 En wat zal men den boden der natie antwoorden? Dat de Heer Sion gegrondvest heeft, en de ellendigen zijns volks in haar een toevlucht zoeken.