Lectionary Calendar
Sunday, November 24th, 2024
the Week of Christ the King / Proper 29 / Ordinary 34
Attention!
Tired of seeing ads while studying? Now you can enjoy an "Ads Free" version of the site for as little as 10¢ a day and support a great cause!
Click here to learn more!

Read the Bible

Gereviseerde Leidse Vertaling

Genesis 47

1 Zo kwam Jozef tot Farao en deelde hem mede: Mijn vader en mijn broeders zijn, met hun kleinvee, hun runderen en alwat zij bezitten, uit het land Kanaan gekomen en bevinden zich in het land Goosjen.2 Ook nam hij een vijftal zijner broeders en stelde hen aan Farao voor.3 Toen nu Farao aan zijn broeders vroeg: Wat is uw bedrijf? zeiden zij tot Farao: Uw dienaren zijn hoeders van kleinvee, evenals onze voorvaderen.4 Voorts zeiden zij tot Farao: Wij zijn gekomen om in het land te vertoeven; want uw dienaren hadden in het land Kanaan geen weide voor hun vee, omdat daar zware hongersnood heerst. Geef dan uw dienaren vergunning zich in het land Goosjen te vestigen.5 Toen zeide Farao tot Jozef: Zorg dat zij zich in Goosjen vestigen, en indien gij weet dat onder hen kloeke mannen zijn, stel hen dan aan tot verzorgers van mijn veestapel.6 Jakob en zijn zonen kwamen in Egypte tot Jozef, en Farao, de koning van Egypte, hoorde het. Toen sprak Farao tot Jozef: Uw vader en uw broeders zijn tot u gekomen? Welnu, Egypteland ligt voor u open; laat uw vader en uw broeders zich in het beste deel des lands vestigen.7 En Jozef bracht zijn vader Jakob bij Farao en stelde hem aan Farao voor. En Jakob zegende Farao,8 en deze zeide tot hem: Hoe groot is het aantal uwer levensjaren?9 Jakob zeide tot Farao: Het aantal der jaren mijner vreemdelingschap is honderd dertig. Luttel in aantal en rampspoedig zijn mijn levensjaren geweest, en zij hebben het cijfer der levensjaren van mijn voorvaderen, in den tijd hunner vreemdelingschap, niet bereikt.10 Nadat Jakob Farao gezegend had, verwijderde hij zich uit Farao's tegenwoordigheid.11 Jozef nu wees zijn vader en zijn broeders woonplaatsen aan; hij gaf hun een bezitting in Egypteland, in het beste deel van het land, in het land van Raamses, zoals Farao bevolen had.12 Jozef voorzag zijn vader, zijn broeders en het gehele huis zijns vaders van brood, naar het getal der kinderen.

13 Inmiddels ontbrak het brood in het ganse land; want de hongersnood was zeer zwaar; zodat beide landen, Egypte en Kanaan, verkwijnden van honger.14 Jozef nu zamelde al het geld in dat zich in Egypte en Kanaan bevond, in ruil voor het koorn dat zij kochten, en Jozef bracht dat geld in het huis van Farao.15 Toen het geld in Egypte en Kanaan verbruikt was, kwamen alle Egyptenaren tot Jozef, zeggende: Geef ons brood! Waarom zouden wij voor uw ogen sterven? Want het geld is op.16 Jozef sprak: Geeft dan uw vee; daarvoor zal ik u brood leveren, indien het geld op is.17 Zij brachten daarop hun vee tot Jozef, die hun brood leverde in ruil voor de paarden, de kudden kleinvee en runderen en de ezels. Zo onderhield hij hen dat jaar met brood, in ruil voor al hun vee.18 Toen dat jaar ten einde was, kwamen zij, in het volgende, bij hem en zeiden tot hem: Wij kunnen het voor onzen heer niet loochenen, maar het geld en het vee is altemaal in handen van onzen heer gekomen. Niets is ter beschikking van onzen heer overgebleven dan ons lijf en onze grond.19 Waarom zouden wij voor uw ogen sterven en zou het land onbebouwd liggen? Koop ons en ons land voor brood; zodat wij met ons land dienstbaar aan Farao worden; en geef zaaikoorn, opdat wij in het leven blijven en niet sterven, en het land niet onbebouwd blijve.20 Zo kocht Jozef den gehelen grond van Egypteland voor Farao; want alle Egyptenaren verkochten hun akkers, omdat de honger hun te sterk was. Op die wijze werd het land eigendom van Farao.21 Ook bracht hij het volk van het ene einde van Egypte tot het andere, in slavernij.22 Slechts de akkers der priesters kocht hij niet; want de priesters hadden een vast inkomen van Farao en leefden van hetgeen deze hun gaf; daarom verkochten zij hun grond niet.23 En Jozef zeide tot het volk: Nu ik u en uw grond voor Farao gekocht heb, hebt gij hier zaaikoorn; bezaait daarmede uw akkers.24 Maar van de opbrengst moet gij een vijfde deel aan Farao afstaan, terwijl vier vijfden voor u zijn, tot zaaikoorn en tot levensonderhoud voor u en de leden van uw gezin.25 Zij zeiden: Gij hebt ons leven gered; mogen wij in het oog van onzen heer gunst vinden! Wij zullen Farao's slaven wezen.26 Zo maakte Jozef het dan tot een wet, die nog heden voor Egypteland geldt: aan Farao moet een vijfde opgebracht worden. Alleen de grond der priesters is bij uitzondering geen eigendom van Farao geworden.

27 Zo vestigde zich Israel in Egypte, in het land Goosjen. Daar kregen zij vaste bezitting, waren zeer vruchtbaar en vermenigvuldigden zich.28 Jakob leefde in Egypteland zeventien jaren; zijn gehele levensduur was honderd zeven en veertig jaren.29 Toen nu voor Israel de stervensure naderde, ontbood hij zijn zoon Jozef en zeide tot hem: Indien ik gunst in uw oog gevonden heb, leg dan uw hand onder mijn lenden, dat gij aan mij liefde en trouw zult bewijzen: begraaf mij toch niet in Egypte,30 maar laat mij ter ruste gaan bij mijn voorvaderen; vervoer mij uit Egypte en begraaf mij in hun grafstede. Toen hij hierop antwoordde: Ik zal naar uw woord handelen--31 zeide hij: Zweer het mij--waarop hij den eed aflegde; en Israel boog zich aan het hoofdeinde van het bed.

 
adsfree-icon
Ads FreeProfile