the Week of Christ the King / Proper 29 / Ordinary 34
free while helping to build churches and support pastors in Uganda.
Click here to learn more!
Read the Bible
Gereviseerde Leidse Vertaling
Genesis 31
1 Jakob nu hoorde Labans zonen zeggen: Jakob heeft zich van al de bezittingen van onzen vader meester gemaakt, en uit hetgeen onzen vader toebehoorde heeft hij al dien rijkdom verkregen.2 Ook zag Jakob dat Laban jegens hem niet was als gisteren en eergisteren.3 En de Heer zeide tot Jakob: Keer weder naar het land uwer vaderen en uw verwanten, en ik zal met u zijn.4 Toen ontbood Jakob Rachel en Lea naar het veld bij zijn vee,5 en zeide tot haar: Ik zie dat uw vader jegens mij niet is als gisteren en eergisteren; maar de god van mijn vader is met mij geweest.6 Gij weet zelf dat ik met alle macht uw vader gediend heb;7 doch uw vader heeft mij bedrogen: tien keren heeft hij mijn loon veranderd. Doch God heeft hem niet toegelaten mij te benadelen.8 Wanneer hij zeide: de gespikkelde zullen uw loon zijn--dan wierpen alle geiten gespikkelde; en zeide hij: de gestreepte zullen uw loon zijn--dan wierpen alle gestreepte.9 Zo nam God het vee van uw vader weg en gaf het mij.10 Eens, in den bronsttijd der geiten, sloeg ik in den droom mijn ogen op en zag dat de bokken die de geiten besprongen alle gestreept, gespikkeld en bont waren;11 en de engel Gods zeide in den droom tot mij: Jakob! En ik zeide: Hier ben ik.12 Hij zeide: Sla uw ogen op en zie: alle bokken die de geiten bespringen zijn gestreept, gespikkeld en bont; want ik heb gezien alwat Laban u aandoet.13 Ik ben de god die u te Bethel verschenen is, waar gij een wij-steen gezalfd en mij een gelofte gedaan hebt. Maak u dus op, trek uit dit land en keer naar uw geboortegrond terug; en ik zal met u zijn.14 Toen antwoordden Rachel en Lea en zeiden tot hem: Hebben wij nog deel en bezitting in het huis van onzen vader?15 Zijn wij niet door hem als vreemden beschouwd? Hij heeft ons immers verkocht, en zelfs geleefd van wat wij opgebracht hebben?16 Al de rijkdom dien God onzen vader ontnomen heeft behoort ons en onzen zonen. Doe dus alwat God u gezegd heeft.
17 Toen maakte Jakob zich reisvaardig, plaatste zijn zonen en vrouwen op de kamelen18 en voerde al het vee en al de have die hij verworven had, het vee dat hij bezat, dat hij in Paddan-Aram verworven had, mede, om zich te begeven naar zijn vader Izaak, in het land Kanaan.19 Eens dan, toen Laban van huis was om de schapen te scheren, stal Rachel de huisgoden van haar vader,20 en Jakob stal zich weg van Laban, den Arameer, door hem niet te kennen te geven dat hij de vlucht nam.21 Zo vlood hij met alwat hij bezat maakte zich op, trok de Rivier over en richtte zich naar het gebergte van Gilead.22 Toen op den derden dag aan Laban werd medegedeeld dat Jakob de vlucht had genomen,23 nam hij zijn broederen mede, vervolgde hem zeven dagen en was dicht achter hem op het gebergte van Gilead.24 Maar dien nacht kwam God in een droom tot Laban, den Arameer, en zeide tot hem: Wacht u, dat gij met Jakob goed of kwaad spreekt.
25 Toen Laban Jakob ingehaald had--deze nu had zijn tent op het gebergte opgeslagen, en Laban de zijne op het gebergte van Gilead--26 zeide hij tot Jakob: Wat hebt gij gedaan, dat gij u weggestolen en mijn dochters als krijgsgevangenen ontvoerd hebt?27 Waarom zijt gij stil weggelopen, hebt gij u aan mij ontstolen en het mij niet gezegd? Anders zou ik u met vreugdebetoon en gezang, met tamboerijn en citer uitgeleide gedaan hebben.28 Nu hebt gij mij de gelegenheid onthouden mijn zonen en dochteren te kussen; gij hebt dwaas gehandeld.29 Het staat in mijn macht u kwaad te doen; doch de god van uw vader heeft mij gisteren gezegd: Wacht u, met Jakob goed of kwaad te spreken.30 Maar indien gij dan volstrekt wildet heengaan, omdat gij zo snakt naar uws vaders huis, waarom hebt gij mijn goden gestolen?31 Jakob antwoordde en zeide tot Laban: Omdat ik bevreesd was en dacht: als gij mij uw dochters maar niet ontneemt!32 Voorts zeide Jakob: Hij bij wien gij uw goden vindt blijve niet in leven! Stel gij in tegenwoordigheid onzer broederen een onderzoek in, wat van het uwe in mijn bezit is, en neem dat mede. Want Jakob wist niet dat Rachel ze gestolen had.33 Zo ging Laban de tenten van Jakob, van Lea en der twee slavinnen binnen maar hij vond niets. Uit de tent van Lea trad hij in die van Rachel.34 Rachel nu had de huisgoden genomen en in haar kameelzetel gelegd, waarna zij er op was gaan zitten. Toen Laban alles in de tent betastte en niets vond,35 zeide zij tot haar vader: Mijn heer neme mij niet kwalijk dat ik niet voor u kan opstaan; want het gaat mij naar de wijze der vrouwen. Hoe hij ook zocht, hij vond de huisgoden niet.
36 Toen ontstak Jakob in toorn en voer tegen Laban uit; en Jakob antwoordde en zeide tot Laban: Wat is mijn misdrijf en mijn zonde dat gij mij zo heftig vervolgd hebt?37 Nu gij al mijn zaken betast hebt, leg nu alwat gij van uw huisraad gevonden hebt hier voor mijn en uw broeders, opdat zij vonnissen tussen ons beiden.38 Twintig jaar lang ben ik bij u geweest; uw ooien en geiten hebben niet misdragen; het vlees van de rammen uwer kudde heb ik niet gegeten;39 wat door roofdieren verscheurd was heb ik niet bij u gebracht, maar zelf vergoed; wat des daags of des nachts gestolen was vorderdet gij van mij terug.40 Overdag sloopte mij de hitte, des nachts de koude, en de slaap ontvlood mijn ogen.41 Twintig jaar lang ben ik in uw huis geweest, en ik heb u veertien jaren gediend om uw beide dochters, zes jaren om uw vee; en gij hebt mijn loon tien keer veranderd.42 Indien mijns vaders god, de god van Abraham en de Gevreesde van Izaak, niet met mij geweest was, zoudt gij mij zonder iets hebben laten gaan; doch God heeft mijn verdrukking en mijn moeitevollen arbeid gezien en gisteren u bestraft.
43 Laban antwoordde en zeide tot Jakob: De dochters zijn de mijne, de zonen de mijne, het vee is het mijne, al wat gij ziet is van mij. Maar hoe zal ik aan mijn dochters, of aan de kinderen die zij gebaard hebben, heden leed doen?44 Kom, laten wij, ik en gij, een verbond sluiten; geen mens is bij ons; zie, God is getuige tussen mij en u.45 Toen nam Jakob een steen en richtte dien ten wij-steen op.46 Jakob zeide tot zijn broeders: Verzamelt stenen. En zij verzamelden stenen, stapelden een hoop op en hielden daarbij een maaltijd.47 Laban noemde dien: Jegar-sahadutha, Jakob: Gal-ed.48 En Laban zeide: Deze steenhoop zij heden getuige tussen mij en u! Daarom heet de plaats: Gilead,49 en Mispa; omdat hij zeide: De Heer zij wachter tussen mij en u, wanneer wij niet meer bij elkander zijn,50 dat gij mijn dochters niet onderdrukken zult noch buiten haar andere vrouwen nemen.51 Voorts zeide Laban tot Jakob: Zie, deze steenhoop, en zie, de wij-steen, door mij opgeworpen tussen mij en u--52 getuige is deze steenhoop, getuige de wij-steen, dat ik nimmer met boze bedoelingen dezen steenhoop naar uw kant zal voorbijtrekken, en gij niet dezen steenhoop en dezen wij-steen naar mijn zijde.53 De god van Abraham en de god van Nahor mogen richten tussen ons! Toen zwoer Jakob bij den Gevreesde van zijn vader Izaak;54 hij bracht een offer op het gebergte, waarbij hij zijn broeders ter maaltijd nodigde; zo hielden zij maaltijd en overnachtten op het gebergte.55 Den volgenden morgen maakte Laban zich op, kuste zijn zonen en dochteren, zegende hen, ging op weg en keerde naar zijn woonplaats terug.