the Week of Christ the King / Proper 29 / Ordinary 34
Click here to join the effort!
Read the Bible
Gereviseerde Leidse Vertaling
Genesis 17
1 Toen Abram negen en negentig jaar oud was, verscheen de Heer hem en zeide tot hem: Ik ben God de Machtige; wandel voor mijn aangezicht en wees onberispelijk;2 opdat ik een verbond tussen mij en u make en u zeer, zeer vermenigvuldige.3 Toen viel Abram op zijn aangezicht, en God sprak tot hem:
4 Ik van mijn zijde heb een verbond met u gesloten, dat gij de vader van een menigte volkeren zult worden;5 daarom zult gij voortaan niet meer Abram heten, maar Abraham; want ik maak u tot den vader van een menigte volkeren6 en zal u zeer, zeer vruchtbaar maken en u tot volkeren doen worden, en koningen zullen uit u voortkomen.
7 Ook zal ik mijn verbond tussen mij en u en uw kroost na u in alle volgende geslachten bevestigen tot een eeuwig verbond: u en uw nakroost tot God te zijn.8 En ik zal aan u en uw kroost het land waarin gij u als vreemde ophoudt, het ganse land Kanaan, tot een eeuwige bezitting schenken, en hun tot God zijn.9 Daarop sprak God tot Abraham: Gij van uw kant moet mijn verbond onderhouden, gijzelf en uw kroost in alle volgende geslachten.10 Hierin bestaat mijn verbond hetwelk gij moet onderhouden, tussen mij en ulieden en uw kroost: laat van u alwat manlijk is besneden worden.11 Dat uw voorhuid afgesneden is zal een verbondsteken zijn tussen mij en ulieden.12 Elk manlijk kind onder u, in alle volgende geslachten, zal zodra het acht dagen oud is besneden worden. Ook die tot uw kroost niet behoren,13 zowel die in uw huis geboren als die van buitenlanders voor geld gekocht zijn, ja, en de in uw huis geborenen en de door u voor geld gekochten moeten zeker besneden worden. Zo zal mijn verbond zijn in uw vlees tot een eeuwig verbond,14 en de onbesnedene, hij wiens voorhuid niet afgesneden is, die mens zal uit zijn volk uitgeroeid worden: hij heeft mijn verbond verbroken.
15 Voorts sprak God tot Abraham: Sarai, uw vrouw, moet gij niet Sarai, maar Sara noemen;16 ik zal haar zegenen en geef u ook bij haar een zoon; ja, haar zegenen zal ik, zodat zij tot natien wordt: koningen van volkeren zullen uit haar voortkomen.17 Toen viel Abraham op zijn aangezicht en lachte, terwijl hij bij zichzelven zeide: Zal een honderdjarige een zoon krijgen, en Sara, een negentigjarige, een kind ter wereld brengen?18 En Abraham zeide tot God: Och, mocht Ismael leven voor uw aangezicht!19 Maar God sprak: Neen, neen. Uw vrouw Sara zal u een zoon baren, dien gij Izaak zult heten; met hem zal ik mijn verbond bevestigen tot een eeuwig verbond voor zijn kroost.20 Ook wat Ismael aangaat heb ik u verhoord; zie, ik zal hem zegenen, hem vruchtbaar maken en zeer, zeer vermenigvuldigen: twaalf vorsten zal hij verwekken, en ik zal hem tot een groot volk maken.21 Maar mijn verbond zal ik bevestigen met Izaak, dien Sara u op dezen tijd in het volgend jaar baren zal.22 Toen God zijn gesprek met Abraham ten einde gebracht had, voer hij van hem op.
23 En Abraham nam zijn zoon Ismael, benevens allen die in zijn huis geboren en die door hem voor geld gekocht waren, alwat manlijk was onder Abrahams onderhorigen, en besneed hen op dienzelfden dag, zoals God hem bevolen had,24 Abraham was negen en negentig jaar oud toen hij besneden werd,25 en zijn zoon Ismael was dertien jaar toen hem de voorhuid werd afgesneden.26 Op dienzelfden dag werden Abraham en zijn zoon Ismael besneden;27 en al zijn manlijke onderhorigen, zowel de in zijn huis geborenen als de van buitenlanders voor geld gekochten, werden met hem besneden.