the Week of Christ the King / Proper 29 / Ordinary 34
Click here to join the effort!
Read the Bible
Gereviseerde Leidse Vertaling
Ezra 10
1 Terwijl nu Ezra bad en de schuldbekentenis aflegde, wenend en zich nederwerpend voor het godshuis, had een zeer grote menigte uit Jeruzalem mannen, vrouwen en kinderen, zich bij hem verzameld; want het volk was in een heftig geween uitgebarsten.2 En Sjechanja, de zoon van Jehiel, uit de zonen van Elam, nam het woord en zeide tot Ezra: Wij hebben een vergrijp gepleegd tegen onzen god, door vreemde vrouwen, van de volkeren des lands, in huis te nemen. Toch is er te dezen hoop voor Israel.3 Laat ons dan een verbond met onzen god sluiten, dat wij alle vrouwen en die uit haar geboren zijn zullen wegzenden, volgens den raad van mijn heer en van hen die ontsteld zijn door het gebod onzes gods; en naar de wet zal gehandeld worden.4 Op! want de zaak rust op u, en wij zijn met u; wees sterk en handel.5 Nu stond Ezra op en deed de priestervorsten, de Levieten en gans Israel zweren dat naar dit woord gehandeld zou worden, en zij legden den eed af.
6 Hierop verliet Ezra de plaats voor het godshuis ging naar de kamer van Johanan, den zoon van Eljasjib, en overnachtte aldaar, zonder brood te eten of water te drinken; want hij rouwde over het vergrijp der ballingen.7 Nu deed men in Juda en Jeruzalem een oproeping uitgaan tot alle ballingen, dat zij zich te Jeruzalem zouden verzamelen;8 wie niet binnen drie dagen kwam, al zijn have zou, volgens besluit der vorsten en oudsten, met den banvloek getroffen worden, en hij zelf zou van de gemeente der ballingen worden afgescheiden.9 Dientengevolge verzamelden zich na drie dagen alle mannen van Juda en Benjamin te Jeruzalem; het was de negende maand, op den twintigsten dier maand; en al het volk zette zich op het plein van het godshuis, bevend vanwege de zaak zelf en vanwege de stortregens.10 En Ezra, de priester, stond op en zeide tot hen: Gij hebt een vergrijp gepleegd en vreemde vrouwen in huis genomen, waardoor gij de schuld van Israel vermeerderd hebt.11 Brengt dan hulde aan den Heer, den god uwer vaderen, en doet wat hem behaagt: zondert u af van de volken des lands en van de vreemde vrouwen.12 Hierop antwoordde de ganse gemeente en zeide met luider stem: Zo, naar uw woord, zijn wij verplicht te handelen.13 Edoch, het volk is talrijk, en het is de regentijd, zodat het buiten niet is uit te houden; ook is het geen werk voor een of twee dagen, daar wij in deze zaak veel misdreven hebben.14 Laten toch onze vorsten voor de ganse gemeente optreden, en dat alle bewoners onzer steden die vreemde vrouwen in huis genomen hebben, met de oudsten en rechters van elke stad, op bepaalde tijden hier komen; ten einde den gloeienden toorn onzes gods te dezer zake van ons af te wenden.
15 Slechts Jonathan, de zoon van Azael, en Jahzeja, de zoon van Tikwa, kwamen hiertegen in verzet, terwijl Mesjullam en de Leviet Sjabbethai hen ondersteunden.16 En de ballingen deden alzo. Dienvolgens zonderde Ezra, de priester, enige mannen af, de familiehoofden naar hun familien, allen met name vermeld, en dezen hielden zitting op den eersten dag van de tiende maand om de zaak te onderzoeken,17 en zij kwamen gereed met al de mannen die vreemde vrouwen in huis genomen hadden, den eersten dag van de eerste maand.18 Onder de zonen der priesters bleken er te zijn die vreemde vrouwen in huis genomen hadden; van de zonen van Jezua, den zoon van Josadak, en zijn broeders: Maazeja, Eliezer, Jarib en Gedalja.19 Zij verbonden zich met handslag hun vrouwen weg te zenden, en verplichtten zich tot het offer van een ram wegens hun schuld.20 Van de zonen van Immer: Hanani en Zebadja;21 van de zonen van Harim: Maazeja, Elia, Sjemaja, Jehiel en Uzzia;22 van de zonen van Pashur: Eljoenai, Maazeja, Ismael, Nethaneel, Jozabad en Eleaza.23 Onder de Levieten: Jozabad, Sjimei, Kelaja, dat is Kelita, Pethahja, Juda en Eliezer.24 Onder de zangers: Eljasjib, en onder de portiers: Sjallum, Telem en Uri.25 Onder Israel: van de zonen van Paros, Ramja, Izzia, Malkia, Mijjamin, Eleazar, Malkia en Benaja;26 van die van Elam: Mattanja, Zacharja, Jehiel, Abdi, Jeremoth en Elia;27 van die van Zattu: Eljoenai Eljasjib, Mattanja, Jeremoth, Zabad en Aziza;28 van die van Bebai: Johanan, Hananja, Zabbai, Athlai;29 van die van Bani: Mesjullam, Malluch, Adaja, Jasjub, Sjeal, Jeremoth;30 van die van Pahat-Moab: Adna, Kelal, Benaja, Maazeja, Mattanja, Besaleel, Binnuj en Manasse;31 van die van Harim: Eliezer, Issjia, Malkia, Sjemaja, Simeon,32 Benjamin, Malluch, Sjemarja;33 van die van Hasjum: Mattenai, Mattatta, Zabad, Elifelet, Jeremai, Manasse, Sjimei;34 van die van Bani: Maadai, Amram en Uel,35 Benaja, Bedeja, Keluhu,36 Vanja, Meremoth, Eljasjib,37 Mattanja, Mattenai en Jaazai,38 Bani, Binnuj, Sjimei,39 Sjelemja, Nathan, Adaja,40 Machnadbai, Sjasjai, Sjarai,41 Azareel, Sjelemja, Sjemarja,42 Sjallum, Amarja, Jozef;43 van die van Nebo: Jeiel, Mattithja, Zabad, Zebina, Jaddai, Joel, Benaja.44 Deze allen hadden vreemde vrouwen genomen en hadden kinderen bij haar.