the Week of Christ the King / Proper 29 / Ordinary 34
free while helping to build churches and support pastors in Uganda.
Click here to learn more!
Read the Bible
Gereviseerde Leidse Vertaling
Ezechiël 40
1 In het vijf en twintigste jaar onzer ballingschap, op den eersten dag des jaars den tienden der maand, in het veertiende jaar nadat de stad was gevallen, juist op dien dag, was de hand des Heeren op mij en bracht mij derwaarts.2 In goddelijke gezichten bracht hij mij naar het land van Israel en zette mij neer op een zeer hogen berg, waarop iets lag dat als een stad gebouwd was, tegenover mij.3 Toen hij mij derwaarts gebracht had, zie, daar was een man die er uitzag alsof hij van koper was, met een linnen snoer en een meetstok in de hand, en hij stond in de poort.4 Die man zeide tot mij: Menschenkind, zie met uw ogen, hoor met uw oren en let goed op alwat ik u zal laten zien; want opdat u dit getoond worde zijt gij hier gebracht. Verkondig alwat gij ziet aan het huis Israel.
5 En zie, een muur liep aan den buitenkant rondom het huis. De man had den meetstok van zes el--elke el van een el en een palm--in de hand en mat daarmee den buitenmuur; deze was een roede dik en een roede hoog.6 Toen ging hij naar de poort welker voorzijde op het oosten lag, beklom de trap die er heen leidde en mat den drempel der poort: een roede.7 De nissen waren elk een roede lang en een roede diep, en tussen elke twee nissen was een afstand van vijf el. Ook was de drempel der poort, naast de poortzaal, aan den binnenkant een roede.8 25.eze.nl.lie.ot.map040:009 Hij mat de poortzaal: acht el, en haar muurpijlers: twee el.10 De poortzaal lag aan de binnenzijde. De nissen der poort lagen tegenover elkander drie aan de ene en drie aan de andere zijde; zij hadden alle drie dezelfde afmetingen, evenzo de muurpijlers aan weerskanten.11 Hij mat ook de breedte van de deuropening der poort: tien el.12 Voor de nissen was, op een el afstand aan deze en op een el afstand aan gene zijde, een rastering aangebracht, terwijl de nissen zelf aan weerszijden zes el diep waren.13 Ook mat hij de poort van het dak van de ene nis tot de andere: vijf en twintig el. De ene deuropening was tegenover de andere.14 Hij mat de zaal, twintig el. En de poort lag met alle zijden aan het voorhof.15 Van den ingang der poort tot en met de poortzaal was het vijftig el.16 Aan de nissen en tussenliggende muurpijlers waren vensters met latwerk naar binnen aangebracht, aan alle zijden der poort; zo had ook de zaal aan alle kanten naar binnen vensters, en op haar muurpijlers waren palmbomen.17 Toen bracht hij mij in het buitenste voorhof. En zie, daar waren kamers, en de rand van het voorhof was geplaveid; dertig kamers stonden op dit plaveisel.18 Het plaveisel was aan den zijwand der poorten, langs haar lengtezijden: het benedenplaveisel.19 Toen mat hij de breedte van het voorhof, van den binnenvoorkant der benedenpoort tot aan den buitenvoorkant van het binnenvoorhof: honderd el. Zo was het aan de oostzijde. Toen bracht hij mij naar het noorden.20 Van de poort nu welker voorzijde op het noorden lag, aan het buitenvoorhof, mat hij de lengte en de breedte.21 Zij had drie nissen aan weerszijden, van dezelfde afmetingen als bij de eerste poort: lengte vijftig el, breedte vijf en twintig.22 Haar vensters en haar zaal met haar palmbomen waren gelijk aan die van de poort welker voorzijde op het oosten lag; met een trap van zeven treden klom men tot haar op, en haar zaal lag aan den binnenkant.23 Ook lag een poort van het binnenvoorhof tegenover de noordpoort, evenals de oostpoort. Hij mat van poort tot poort: honderd el.24 Toen voerde hij mij naar het zuiden, en ook daar was een poort, naar het zuiden gekeerd. Hij mat haar nissen, muurpijlers en zaal: dezelfde afmetingen.25 Zijzelf en haar zaal hadden ook aan alle kanten vensters, gelijk aan die andere vensters; vijftig el was zij lang, vijf en twintig breed.26 Zij had een trap van zeven treden, en haar zaal lag aan den binnenkant, en deze had palmbomen, een aan deze en een aan gene zijde op haar muurpijlers.
27 Daartegenover had het binnenvoorhof een poort naar het zuiden gekeerd. Hij mat van poort tot poort: honderd el.28 Hierop bracht hij mij naar het binnenvoorhof in de zuidpoort en mat de zuidpoort: dezelfde afmetingen.29 Ook haar nissen, muurpijlers en zaal hadden dezelfde afmetingen. Zijzelf en haar zaal hadden ook aan alle kanten vensters; vijftig el was zij lang; vijf en twintig breed.30 25.eze.nl.lie.ot.map040:031 Haar zaal was aan den kant van het buitenvoorhof; zij had palmbomen op haar muurpijlers en een trap van acht treden.32 Toen bracht hij mij naar de poort die naar het oosten gekeerd was en mat de poort: dezelfde afmetingen. Ook hadden haar nissen, muurpijlers en zaal dezelfde afmetingen.33 Zijzelf en haar zaal hadden ook aan alle kanten vensters. Vijftig el was zij lang, vijf en twintig breed.34 Haar zaal lag aan den kant van het buitenvoorhof; zij had palmbomen aan weerszijden op haar muurpijlers en een trap van acht treden.35 Toen bracht hij mij naar de noordpoort en mat die: dezelfde afmetingen;36 ook haar nissen, muurpijlers en zaal; zij had ook aan alle kanten vensters. Vijftig el was zij lang en vijf en twintig breed.37 Haar zaal lag aan den kant van het buitenvoorhof; zij had palmbomen aan weerszijden op haar muurpijlers en een trap van acht treden.38 Toen bracht hij mij terug naar den ingang van de zaal der oostpoort.
39 In die poortzaal waren twee tafels aan de ene, en twee tafels aan de andere zijde om daarop het brand offer, het zond offer en het schuldoffer te slachten.40 Ook stonden aan den buitenzijwand, als men de trap naar den ingang der poort opging ten noorden, twee tafels, en aan den anderen zijwand der poortzaal ook twee tafels om daarop het slachtoffer te slachten.41 Vier tafels te ener zijde en vier tafels te anderer zijde aan den zijwand der poort: acht tafels.42 Nog waren er vier tafels, van gehouwen steen, anderhalve el lang en breed, en een el hoog, om daarop de gereedschappen te leggen waarmee men het brand offer en het slachtoffer slachtte.43 En jukken van een palm waren rondom aan het gebouw bevestigd, en boven de tafels waren luifels om tegen regen en hitte te beschutten.44 Toen bracht hij mij in het binnenvoorhof, en zie, in het binnenvoorhof waren twee kamers, waarvan de ene, aan den zijwand der noordpoort, met den voorkant op het zuiden lag, de andere, aan den zijwand der zuidpoort, met den voorkant op het noorden.45 Hij sprak tot mij: Deze, de kamer die op het zuiden ligt, is voor de priesters tot wier plichten de bediening van den tempel behoort,46 en de andere, die op het noorden ligt, is voor de priesters tot wier plichten de bediening van het altaar behoort; dit zijn de zonen van Sadok, diegenen uit de zonen van Levi, die naderen mogen tot den Heer om hem te dienen.47 Toen mat hij het voorhof; honderd el lang en breed was het, een vierkant, en het altaar stond voor den tempel.48 Toen bracht hij mij naar het voorportaal van het tempelhuis en mat den muurpijler van het voorportaal: vijf el aan weerszijden; de breedte der poort was veertien el en die der zijwanden van de poort drie el aan weerszijden.49 De breedte van het voorportaal was twintig, de diepte twaalf el; met een trap van tien treden klom men daarheen op; aan weerszijden van de muurpijlers was een zuil.
span data-lang="dut" data-trans="lie" data-ref="eze.40.1" class="versetxt">1 In het vijf en twintigste jaar onzer ballingschap, op den eersten dag des jaars den tienden der maand, in het veertiende jaar nadat de stad was gevallen, juist op dien dag, was de hand des Heeren op mij en bracht mij derwaarts.2 In goddelijke gezichten bracht hij mij naar het land van Israel en zette mij neer op een zeer hogen berg, waarop iets lag dat als een stad gebouwd was, tegenover mij.3 Toen hij mij derwaarts gebracht had, zie, daar was een man die er uitzag alsof hij van koper was, met een linnen snoer en een meetstok in de hand, en hij stond in de poort.4 Die man zeide tot mij: Menschenkind, zie met uw ogen, hoor met uw oren en let goed op alwat ik u zal laten zien; want opdat u dit getoond worde zijt gij hier gebracht. Verkondig alwat gij ziet aan het huis Israel.5 En zie, een muur liep aan den buitenkant rondom het huis. De man had den meetstok van zes el--elke el van een el en een palm--in de hand en mat daarmee den buitenmuur; deze was een roede dik en een roede hoog.6 Toen ging hij naar de poort welker voorzijde op het oosten lag, beklom de trap die er heen leidde en mat den drempel der poort: een roede.7 De nissen waren elk een roede lang en een roede diep, en tussen elke twee nissen was een afstand van vijf el. Ook was de drempel der poort, naast de poortzaal, aan den binnenkant een roede.8 25.eze.nl.lie.ot.map040:009 Hij mat de poortzaal: acht el, en haar muurpijlers: twee el.10 De poortzaal lag aan de binnenzijde. De nissen der poort lagen tegenover elkander drie aan de ene en drie aan de andere zijde; zij hadden alle drie dezelfde afmetingen, evenzo de muurpijlers aan weerskanten.11 Hij mat ook de breedte van de deuropening der poort: tien el.12 Voor de nissen was, op een el afstand aan deze en op een el afstand aan gene zijde, een rastering aangebracht, terwijl de nissen zelf aan weerszijden zes el diep waren.13 Ook mat hij de poort van het dak van de ene nis tot de andere: vijf en twintig el. De ene deuropening was tegenover de andere.14 Hij mat de zaal, twintig el. En de poort lag met alle zijden aan het voorhof.15 Van den ingang der poort tot en met de poortzaal was het vijftig el.16 Aan de nissen en tussenliggende muurpijlers waren vensters met latwerk naar binnen aangebracht, aan alle zijden der poort; zo had ook de zaal aan alle kanten naar binnen vensters, en op haar muurpijlers waren palmbomen.17 Toen bracht hij mij in het buitenste voorhof. En zie, daar waren kamers, en de rand van het voorhof was geplaveid; dertig kamers stonden op dit plaveisel.18 Het plaveisel was aan den zijwand der poorten, langs haar lengtezijden: het benedenplaveisel.19 Toen mat hij de breedte van het voorhof, van den binnenvoorkant der benedenpoort tot aan den buitenvoorkant van het binnenvoorhof: honderd el. Zo was het aan de oostzijde. Toen bracht hij mij naar het noorden.20 Van de poort nu welker voorzijde op het noorden lag, aan het buitenvoorhof, mat hij de lengte en de breedte.21 Zij had drie nissen aan weerszijden, van dezelfde afmetingen als bij de eerste poort: lengte vijftig el, breedte vijf en twintig.22 Haar vensters en haar zaal met haar palmbomen waren gelijk aan die van de poort welker voorzijde op het oosten lag; met een trap van zeven treden klom men tot haar op, en haar zaal lag aan den binnenkant.23 Ook lag een poort van het binnenvoorhof tegenover de noordpoort, evenals de oostpoort. Hij mat van poort tot poort: honderd el.24 Toen voerde hij mij naar het zuiden, en ook daar was een poort, naar het zuiden gekeerd. Hij mat haar nissen, muurpijlers en zaal: dezelfde afmetingen.25 Zijzelf en haar zaal hadden ook aan alle kanten vensters, gelijk aan die andere vensters; vijftig el was zij lang, vijf en twintig breed.26 Zij had een trap van zeven treden, en haar zaal lag aan den binnenkant, en deze had palmbomen, een aan deze en een aan gene zijde op haar muurpijlers.
27 Daartegenover had het binnenvoorhof een poort naar het zuiden gekeerd. Hij mat van poort tot poort: honderd el.28 Hierop bracht hij mij naar het binnenvoorhof in de zuidpoort en mat de zuidpoort: dezelfde afmetingen.29 Ook haar nissen, muurpijlers en zaal hadden dezelfde afmetingen. Zijzelf en haar zaal hadden ook aan alle kanten vensters; vijftig el was zij lang; vijf en twintig breed.30 25.eze.nl.lie.ot.map040:031 Haar zaal was aan den kant van het buitenvoorhof; zij had palmbomen op haar muurpijlers en een trap van acht treden.32 Toen bracht hij mij naar de poort die naar het oosten gekeerd was en mat de poort: dezelfde afmetingen. Ook hadden haar nissen, muurpijlers en zaal dezelfde afmetingen.33 Zijzelf en haar zaal hadden ook aan alle kanten vensters. Vijftig el was zij lang, vijf en twintig breed.34 Haar zaal lag aan den kant van het buitenvoorhof; zij had palmbomen aan weerszijden op haar muurpijlers en een trap van acht treden.35 Toen bracht hij mij naar de noordpoort en mat die: dezelfde afmetingen;36 ook haar nissen, muurpijlers en zaal; zij had ook aan alle kanten vensters. Vijftig el was zij lang en vijf en twintig breed.37 Haar zaal lag aan den kant van het buitenvoorhof; zij had palmbomen aan weerszijden op haar muurpijlers en een trap van acht treden.38 Toen bracht hij mij terug naar den ingang van de zaal der oostpoort.
39 In die poortzaal waren twee tafels aan de ene, en twee tafels aan de andere zijde om daarop het brand offer, het zond offer en het schuldoffer te slachten.40 Ook stonden aan den buitenzijwand, als men de trap naar den ingang der poort opging ten noorden, twee tafels, en aan den anderen zijwand der poortzaal ook twee tafels om daarop het slachtoffer te slachten.41 Vier tafels te ener zijde en vier tafels te anderer zijde aan den zijwand der poort: acht tafels.42 Nog waren er vier tafels, van gehouwen steen, anderhalve el lang en breed, en een el hoog, om daarop de gereedschappen te leggen waarmee men het brand offer en het slachtoffer slachtte.43 En jukken van een palm waren rondom aan het gebouw bevestigd, en boven de tafels waren luifels om tegen regen en hitte te beschutten.44 Toen bracht hij mij in het binnenvoorhof, en zie, in het binnenvoorhof waren twee kamers, waarvan de ene, aan den zijwand der noordpoort, met den voorkant op het zuiden lag, de andere, aan den zijwand der zuidpoort, met den voorkant op het noorden.45 Hij sprak tot mij: Deze, de kamer die op het zuiden ligt, is voor de priesters tot wier plichten de bediening van den tempel behoort,46 en de andere, die op het noorden ligt, is voor de priesters tot wier plichten de bediening van het altaar behoort; dit zijn de zonen van Sadok, diegenen uit de zonen van Levi, die naderen mogen tot den Heer om hem te dienen.47 Toen mat hij het voorhof; honderd el lang en breed was het, een vierkant, en het altaar stond voor den tempel.48 Toen bracht hij mij naar het voorportaal van het tempelhuis en mat den muurpijler van het voorportaal: vijf el aan weerszijden; de breedte der poort was veertien el en die der zijwanden van de poort drie el aan weerszijden.49 De breedte van het voorportaal was twintig, de diepte twaalf el; met een trap van tien treden klom men daarheen op; aan weerszijden van de muurpijlers was een zuil.
span data-lang="dut" data-trans="lie" data-ref="eze.40.1" class="versetxt">1 In het vijf en twintigste jaar onzer ballingschap, op den eersten dag des jaars den tienden der maand, in het veertiende jaar nadat de stad was gevallen, juist op dien dag, was de hand des Heeren op mij en bracht mij derwaarts.2 In goddelijke gezichten bracht hij mij naar het land van Israel en zette mij neer op een zeer hogen berg, waarop iets lag dat als een stad gebouwd was, tegenover mij.3 Toen hij mij derwaarts gebracht had, zie, daar was een man die er uitzag alsof hij van koper was, met een linnen snoer en een meetstok in de hand, en hij stond in de poort.4 Die man zeide tot mij: Menschenkind, zie met uw ogen, hoor met uw oren en let goed op alwat ik u zal laten zien; want opdat u dit getoond worde zijt gij hier gebracht. Verkondig alwat gij ziet aan het huis Israel.5 En zie, een muur liep aan den buitenkant rondom het huis. De man had den meetstok van zes el--elke el van een el en een palm--in de hand en mat daarmee den buitenmuur; deze was een roede dik en een roede hoog.6 Toen ging hij naar de poort welker voorzijde op het oosten lag, beklom de trap die er heen leidde en mat den drempel der poort: een roede.7 De nissen waren elk een roede lang en een roede diep, en tussen elke twee nissen was een afstand van vijf el. Ook was de drempel der poort, naast de poortzaal, aan den binnenkant een roede.8 25.eze.nl.lie.ot.map040:009 Hij mat de poortzaal: acht el, en haar muurpijlers: twee el.10 De poortzaal lag aan de binnenzijde. De nissen der poort lagen tegenover elkander drie aan de ene en drie aan de andere zijde; zij hadden alle drie dezelfde afmetingen, evenzo de muurpijlers aan weerskanten.11 Hij mat ook de breedte van de deuropening der poort: tien el.12 Voor de nissen was, op een el afstand aan deze en op een el afstand aan gene zijde, een rastering aangebracht, terwijl de nissen zelf aan weerszijden zes el diep waren.13 Ook mat hij de poort van het dak van de ene nis tot de andere: vijf en twintig el. De ene deuropening was tegenover de andere.14 Hij mat de zaal, twintig el. En de poort lag met alle zijden aan het voorhof.15 Van den ingang der poort tot en met de poortzaal was het vijftig el.16 Aan de nissen en tussenliggende muurpijlers waren vensters met latwerk naar binnen aangebracht, aan alle zijden der poort; zo had ook de zaal aan alle kanten naar binnen vensters, en op haar muurpijlers waren palmbomen.17 Toen bracht hij mij in het buitenste voorhof. En zie, daar waren kamers, en de rand van het voorhof was geplaveid; dertig kamers stonden op dit plaveisel.18 Het plaveisel was aan den zijwand der poorten, langs haar lengtezijden: het benedenplaveisel.19 Toen mat hij de breedte van het voorhof, van den binnenvoorkant der benedenpoort tot aan den buitenvoorkant van het binnenvoorhof: honderd el. Zo was het aan de oostzijde. Toen bracht hij mij naar het noorden.20 Van de poort nu welker voorzijde op het noorden lag, aan het buitenvoorhof, mat hij de lengte en de breedte.21 Zij had drie nissen aan weerszijden, van dezelfde afmetingen als bij de eerste poort: lengte vijftig el, breedte vijf en twintig.22 Haar vensters en haar zaal met haar palmbomen waren gelijk aan die van de poort welker voorzijde op het oosten lag; met een trap van zeven treden klom men tot haar op, en haar zaal lag aan den binnenkant.23 Ook lag een poort van het binnenvoorhof tegenover de noordpoort, evenals de oostpoort. Hij mat van poort tot poort: honderd el.24 Toen voerde hij mij naar het zuiden, en ook daar was een poort, naar het zuiden gekeerd. Hij mat haar nissen, muurpijlers en zaal: dezelfde afmetingen.25 Zijzelf en haar zaal hadden ook aan alle kanten vensters, gelijk aan die andere vensters; vijftig el was zij lang, vijf en twintig breed.26 Zij had een trap van zeven treden, en haar zaal lag aan den binnenkant, en deze had palmbomen, een aan deze en een aan gene zijde op haar muurpijlers.
27 Daartegenover had het binnenvoorhof een poort naar het zuiden gekeerd. Hij mat van poort tot poort: honderd el.28 Hierop bracht hij mij naar het binnenvoorhof in de zuidpoort en mat de zuidpoort: dezelfde afmetingen.29 Ook haar nissen, muurpijlers en zaal hadden dezelfde afmetingen. Zijzelf en haar zaal hadden ook aan alle kanten vensters; vijftig el was zij lang; vijf en twintig breed.30 25.eze.nl.lie.ot.map040:031 Haar zaal was aan den kant van het buitenvoorhof; zij had palmbomen op haar muurpijlers en een trap van acht treden.32 Toen bracht hij mij naar de poort die naar het oosten gekeerd was en mat de poort: dezelfde afmetingen. Ook hadden haar nissen, muurpijlers en zaal dezelfde afmetingen.33 Zijzelf en haar zaal hadden ook aan alle kanten vensters. Vijftig el was zij lang, vijf en twintig breed.34 Haar zaal lag aan den kant van het buitenvoorhof; zij had palmbomen aan weerszijden op haar muurpijlers en een trap van acht treden.35 Toen bracht hij mij naar de noordpoort en mat die: dezelfde afmetingen;36 ook haar nissen, muurpijlers en zaal; zij had ook aan alle kanten vensters. Vijftig el was zij lang en vijf en twintig breed.37 Haar zaal lag aan den kant van het buitenvoorhof; zij had palmbomen aan weerszijden op haar muurpijlers en een trap van acht treden.38 Toen bracht hij mij terug naar den ingang van de zaal der oostpoort.
39 In die poortzaal waren twee tafels aan de ene, en twee tafels aan de andere zijde om daarop het brand offer, het zond offer en het schuldoffer te slachten.40 Ook stonden aan den buitenzijwand, als men de trap naar den ingang der poort opging ten noorden, twee tafels, en aan den anderen zijwand der poortzaal ook twee tafels om daarop het slachtoffer te slachten.41 Vier tafels te ener zijde en vier tafels te anderer zijde aan den zijwand der poort: acht tafels.42 Nog waren er vier tafels, van gehouwen steen, anderhalve el lang en breed, en een el hoog, om daarop de gereedschappen te leggen waarmee men het brand offer en het slachtoffer slachtte.43 En jukken van een palm waren rondom aan het gebouw bevestigd, en boven de tafels waren luifels om tegen regen en hitte te beschutten.44 Toen bracht hij mij in het binnenvoorhof, en zie, in het binnenvoorhof waren twee kamers, waarvan de ene, aan den zijwand der noordpoort, met den voorkant op het zuiden lag, de andere, aan den zijwand der zuidpoort, met den voorkant op het noorden.45 Hij sprak tot mij: Deze, de kamer die op het zuiden ligt, is voor de priesters tot wier plichten de bediening van den tempel behoort,46 en de andere, die op het noorden ligt, is voor de priesters tot wier plichten de bediening van het altaar behoort; dit zijn de zonen van Sadok, diegenen uit de zonen van Levi, die naderen mogen tot den Heer om hem te dienen.47 Toen mat hij het voorhof; honderd el lang en breed was het, een vierkant, en het altaar stond voor den tempel.48 Toen bracht hij mij naar het voorportaal van het tempelhuis en mat den muurpijler van het voorportaal: vijf el aan weerszijden; de breedte der poort was veertien el en die der zijwanden van de poort drie el aan weerszijden.49 De breedte van het voorportaal was twintig, de diepte twaalf el; met een trap van tien treden klom men daarheen op; aan weerszijden van de muurpijlers was een zuil.