the Week of Christ the King / Proper 29 / Ordinary 34
Click here to join the effort!
Read the Bible
Gereviseerde Leidse Vertaling
Ezechiël 17
1 Het woord des Heeren kwam aldus tot mij:2 Menschenkind, geef aan het huis Israel een raadsel op, en draag hun een gelijkenis voor.3 Zeg dan: Zo spreekt de Heere God: De grote arend, met de grote vleugels, de lange wieken, den vollen bontkleurigen vederenbos, kwam tot den Libanon en nam de kruin van den ceder weg:4 de hoogste zijner uitspruitsels brak hij af, bracht ze in een kramersland, plaatste ze in een stad van kooplieden.5 Toen nam hij een zaaiplant des lands en zette die op een zaaiveld, aan grote wateren plaatste hij ze als een oevergewas;6 zij moest uitspruiten en een wijnstok worden, wijduitlopend maar laag van was; opdat zijn ranken zich tot den arend keren en zijn wortels onder hem blijven zouden. Zo werd zij een wijnstok, maakte takken, en schoot twijgen uit.7 Maar er was een andere grote arend, met grote vleugels en veel vederen, en zie, die wijnstok boog zijn wortels tot hem en schoot zijn ranken naar hem heen, opdat die hem meer mochten drenken dan het bed, waarop hij geplant was.8 Toch was hij op een goeden akker, aan overvloedig water geplant, zodat hij loten maken, vruchten dragen en een heerlijke wijnstok worden kon.9 Zeg daarom: Zo spreekt de Heere God: Zal hij gedijen? Zal men niet zijn wortels verscheuren, zijn vrucht afsnijden, zodat alwat aan zijn uitspruitsels fris is verdort? Ja, hij zal verdorren, zodat geen grote arm of veel volk nodig is om hem van zijn wortels weg te nemen.10 En zie, hij is geplant; zal hij gedijen? Zal hij niet, wanneer de oostenwind hem aanroert, geheel verdorren, verdorren op het bed waarop hij uitgesproten is?11 Het woord des Heeren kwam aldus tot mij:12 Zeg toch tot het weerspannige ras: Weet gij niet, wat dit betekent? --Spreek: Zie, de koning van Babel is te Jeruzalem gekomen en heeft haar koning en haar vorsten meegenomen en bij zich in Babel gebracht.13 Toen nam hij een van het koninklijk geslacht, sloot met hem een verbond en deed hem een eed zweren; maar de machtigen des lands had hij meegenomen,14 opdat het een koninkrijk van geringe betekenis wezen en zich niet verheffen, maar het met hem gesloten verbond onderhouden zou, om in stand te blijven.15 Doch hij kwam in opstand tegen hem, door zijn gezanten naar Egypte te zenden, dat het hem paarden en talrijk krijgsvolk geven mocht. Zou hij die dit deed gedijen en ontkomen? Zou hij een verbond verbreken en ontkomen?16 Zo waar als ik leef, spreekt de Heere God, in de woonplaats van den koning die hem koning gemaakt maar tegenover wien hij den eed geminacht en het verbond verbroken heeft, daar bij hem, te Babel, zal hij sterven.17 En Farao zal niet met een groot leger en een talrijke menigte tegen hem oorlogvoeren, door een wal op te werpen en een omschansing te bouwen, om veel zielen uit te roeien.18 Hij heeft een eed geminacht om een verbond te verbreken; hij had er toch zijn hand op gegeven! Dit alles heeft hij gedaan; hij zal niet ontkomen.19 Daarom spreekt de Heere God aldus: Zo waar als ik leef, dien bij mij gezworen eed, dien hij geminacht, en het in mijn naam gesloten verbond, dat hij verbroken heeft, zal ik op zijn hoofd doen neerkomen:20 ik zal mijn net over hem uitbreiden, en hij zal in mijn strik gevangen worden; ik zal hem naar Babel brengen en daar vonnissen, omdat hij zich aan mij vergrepen heeft.21 En al de uitgelezenen in al zijn troepen zullen door het zwaard vallen, en de overigen naar alle hemelstreken verstrooid worden. Zo zult gij weten dat ik, de Heer, het voorzegd heb.
22 Zo zegt de Heere God: Ikzelf zal uit de verheven kruin des ceders een twijgje nemen; van den top zijner uitspruitsels zal ik een teeder puntje afbreken en zelf het planten op een hogen en verhoogden berg;23 op Israels verheven berg zal ik het planten, en het zal loten schieten, vruchten dragen en tot een machtigen ceder worden, waaronder allerlei dieren zich zullen neerleggen; vogels van allerlei vleugels zullen wonen in de schaduw zijner takken.24 Zo zullen alle bomen des velds weten dat ik, de Heer, een hogen boom verlaagd en een lagen verhoogd heb, een frissen boom heb doen verdorren en een dorren heb doen bloeien. Ik, de Heer, heb het gezegd en zal het doen.