Lectionary Calendar
Sunday, November 24th, 2024
the Week of Christ the King / Proper 29 / Ordinary 34
Attention!
Tired of seeing ads while studying? Now you can enjoy an "Ads Free" version of the site for as little as 10¢ a day and support a great cause!
Click here to learn more!

Read the Bible

Gereviseerde Leidse Vertaling

Deuteronomium 2

1 Toen begaven wij ons op weg en braken op naar de woestijn in de richting van de Schelfzee, zoals de Heer tot mij gesproken had, en trokken geruimen tijd om het gebergte Seir heen.2 Daarna zeide de Heer tot mij:3 Lang genoeg hebt gij dit gebergte omgetrokken; wendt u noordwaarts,4 en geef aan het volk dezen last: Gij gaat het grondgebied uwer broeders, Ezau's zonen, die op den Seir wonen, doortrekken: zij zullen voor u bevreesd zijn; neemt u dan zeer in acht5 en begint geen strijd met hen; want ik geef u zelfs geen voetbreed van hun land, daar ik aan Ezau het gebergte Seir in erfelijk bezit gegeven heb.6 Levensmiddelen moet gij voor geld van hen kopen en die eten, ook water voor geld u bij hen aanschaffen en dat drinken.7 Immers heeft de Heer, uw god, u gezegend in al uwer handen werk en zich laten gelegen liggen aan uw tocht door deze grote woestijn; nu veertig jaren is de Heer, uw god, met u geweest; niets heeft u ontbroken. --

8 Zo trokken wij weg van onze broeders, Ezau's zonen, die op den Seir wonen, de Vlakte volgend, van Elath en Esjon-geber uit; wij begaven ons op weg en togen voort in de richting van de woestijn van Moab.9 En de Heer zeide tot mij: Behandel Moab niet als vijand en begin geen oorlog met hem; want ik geef u van hun land niets in erfelijk bezit, daar ik aan de zonen Lots Ar in erfelijk bezitgegeven heb.10 Voorheen hebben daar de Emieten gewoond, een groot, talrijk en lang volk, als de Enakieten;11 evenals de Enakieten, worden ook zij tot de Refaieten gerekend; de Moabieten noemen hen Emieten.12 Op den Seir hebben voorheen de Horieten gewoond, maar de zonen Ezau's verdreven hen, en de Heer verdelgde ze voor hen, zodat zij zich in hun plaats vestigden; evenals Israel gedaan heeft met zijn land, dat de Heer hun in erfelijk bezit heeft gegeven.13 Op dan, trekt de beek Zered over! En wij trokken de beek Zered over.14 De tijdsruimte nu gedurende welke wij gereisd hebben van Kades-barnea af, totdat wij de beek Zered overtrokken, bedroeg acht en dertig jaar; toen was het gehele geslacht, de weerbare manschap, in het leger uitgestorven, zoals de Heer hun had gezworen.15 Daarbij was 's Heeren hand tegen hen geweest om hen uit het legerkamp weg te rukken tot den laatsten man.16 Toen nu al de weerbare manschap onder het volk was uitgestorven,17 zeide de Heer tot mij:18 Gij gaat heden Moabs grondgebied, Ar, doortrekken,19 en zult in de onmiddellijke nabijheid der Ammonieten komen; behandel hen niet als vijanden en begin geen strijd met hen; want van het land der Ammonieten zal ik u niets in erfelijk bezit geven, daar ik het den zonen Lots in erfelijk bezit gegeven heb. --20 Ook dit wordt voor een land van Refaieten gehouden; voorheen hebben daar Refaieten gewoond, bij de Ammonieten Zamzummieten geheten,21 een groot, talrijk en lang volk, als de Enakieten; de Heer verdelgde ze voor hen, zodat zij hen verdreven en zich in hun plaats vestigden;22 evenals hij voor Ezau's zonen, die op den Seir wonen gedaan heeft, voor wie hij de Horieten verdelgde, zodat zij hen verdreven en zich in hun plaats vestigden en gevestigd bleven tot op dezen dag.23 Zo zijn de Awwieten, die tot Gaza in dorpen woonden, verdelgd door de Kaftorieten, die uit Kaftor gekomen waren en er zich in hun plaats vestigden.

24 Welaan, breekt op en trekt de beek Arnon over; zie, ik heb Sihon, den koning van Hesbon, den Amoriet, en zijn land in uw hand gegeven; vang de verovering aan en begin den oorlog met hem.25 Te dezen dage begin ik schrik en vrees voor u te verwekken bij de volkeren onder den gansen hemel; zodat zij, als zij van u horen spreken, voor u zullen beven en ineenkrimpen van angst.26 Ik nu zond uit de woestijn van Kedemoth gezanten tot Sihon, den koning van Hesbon, met deze vredelievende boodschap:27 Laat mij door uw land trekken; ik zal steeds den groten weg houden; ik zal niet afwijken rechts of links.28 Levensmiddelen zult gij mij voor geld verkopen, opdat ik ete, en water voor geld mij geven, opdat ik drinke; laat mij slechts te voet doortrekken,29 evenals Ezau's zonen, die op den Seir wonen, en de Moabieten, die in Ar wonen, mij hebben toegestaan, totdat ik den Jordaan overtrek naar het land dat de Heer, onze god, ons geeft.30 Doch Sihon, de koning van Hesbon, heeft ons er niet willen laten doortrekken; want de Heer, uw god, had zijn geest verhard en zijn hart verstokt, ten einde hem in uw hand te geven, zoals heden het geval is.31 Hierop zeide de Heer tot mij: Zie, ik heb een aanvang gemaakt met Sihon en zijn land aan u over te leveren; vang dan de verovering aan door zijn land in bezit te nemen.32 Toen nu Sihon met zijn ganse volk tegen ons uittrok ten strijde naar Jahas,33 leverde de Heer, onze god, hem aan ons over, zodat wij hem, zijn zonen en zijn ganse volk versloegen.34 Te dier tijd namen wij al zijn steden in en sloegen de ganse bevolking, mannen, vrouwen en kinderen, met den banvloek; niemand lieten wij over.35 Alleen hebben wij het vee en de have der steden die wij hadden ingenomen voor onszelven buitgemaakt.36 Van Aroer af, dat aan den oever der beek Arnon ligt, en de stad in het dal, tot Gilead toe, was er geen veste die ons te hoog lag: alles heeft de Heer, onze god, te onzer beschikking gesteld.37 Evenwel, aan het land der Ammonieten hebt gij niet geraakt: noch aan enig gedeelte van den oever der beek Jabbok, noch aan de steden van het gebergte, noch aan iets dat de Heer, onze god, ons verboden had.

 
adsfree-icon
Ads FreeProfile