Lectionary Calendar
Sunday, November 24th, 2024
the Week of Christ the King / Proper 29 / Ordinary 34
Attention!
StudyLight.org has pledged to help build churches in Uganda. Help us with that pledge and support pastors in the heart of Africa.
Click here to join the effort!

Read the Bible

Gereviseerde Leidse Vertaling

Handelingen 27

1 Toen besloten werd dat wij naar Italie zouden scheepgaan, stelde men Paulus en enige andere gevangenen in handen van een officier Julius, van het keizerlijk bataljon.2 Wij gingen dan in een schip van Adramyttium, dat voor de kustplaatsen van Azie bestemd was, en voeren af. Bij ons was Aristarchus, de Macedonier, uit Thessalonica.3 Den volgenden dag gingen wij te Sidon aan land, waar Julius uit welwillendheid voor Paulus hem toestond naar zijn vrienden te gaan en zich te laten verzorgen.4 Van daar voeren wij af en zeilden onder Cyprus heen, omdat de wind tegen was,5 staken de zee langs Cilicie en Pamfylie over en kwamen aan te Myrra in Lycie.6 Daar vond de officier een Alexandrijnsch schip dat naar Italie voer en bracht ons daarop over.7 Toen wij vele dagen langzaam gevaren hadden en met moeite bij Knidus gekomen waren, voeren wij, daar de wind ons niet meeliep, op de hoogte van Salmone, langs Kreta,8 zeilden het met moeite om en kwamen aan een plaats Schoonehavens genaamd, dicht bij de stad Lasea.9 Daar nu geruime tijd verstreken was en de scheepvaart gevaarlijk werd, omdat de vasten reeds voorbij was, waarschuwde Paulus hen:10 Mannen, ik zie dat het roekeloosheid is verder te gaan en wij veel schade zullen lijden, niet alleen aan lading en schip, maar zelfs zo dat ons leven gevaar loopt.11 Doch de officier gaf meer gehoor aan den stuurman en den kapitein dan aan de woorden van Paulus,

12 en omdat de haven ongeschikt was er te overwinteren, vonden de meesten het geraden van daar af te varen om zo mogelijk Fenix te bereiken, een haven van Kreta, die naar het zuidwesten en het noordwesten open is om daar te overwinteren.13 Daar een zachte zuidenwind woei, meenden zij dit voornemen te kunnen volvoeren, lichtten het anker en zeilden langs Kreta.14 Maar niet lang daarna sloeg van daar een stormwind neer, de zoogenaamde Euraquilo.15 Die dreef het schip voort; wij konden tegen den wind niet op en lieten ons zonder weerstand te bieden drijven.16 Gekomen onder de beschutting van zeker eilandje, Klaude geheten, konden wij met moeite de boot machtig worden;17 men haalde ze op en trachtte zich te redden door het schip te ondergorden. Uit vrees van op de Syrtis te vervallen, haalde men het tuig neer en liet zich zo drijven.18 Toen wij door den storm hevig geteisterd werden, wierpen zij den volgenden dag een deel der lading overboord,19 en den dag daarna gooiden zij met eigen hand het scheepsgereedschap in zee.20 Daar verscheiden dagen lang zon noch maan te zien was en een geweldige storm ons bestookte, werd ons alle hoop op redding benomen.

21 Toen men geruimen tijd zonder eten gebleven was, ging Paulus in hun midden staan en zeide: Mannen, men had mij gehoor moeten geven en niet van Kreta zijn vertrokken; dan zou deze roekeloosheid en schade voorkomen zijn.22 Maar nu vermaan ik u moed te houden; want geen van u zal zijn leven verliezen; alleen het schip is verloren.23 Want van nacht stond bij mij een engel van den God wien ik toebehoor en dien ik vereer;24 hij zeide: Vrees niet, Paulus, gij moet voor den keizer staan, en zie, God heeft u geschonken allen die met u op het schip zijn.25 Houdt daarom moed, mannen; want dit vertrouwen op God heb ik dat het geschieden zal zoals mij is gezegd.26 Maar wij moeten op het een of ander eiland stranden.27 Den veertienden nacht, toen wij in de Adriatische Zee omdreven, vermoedden de schepelingen te middernacht dat zij land naderden.28 Zij wierpen het dieplood uit en vonden twintig vademen; wat verder peilden zij weer en vonden vijftien vademen;29 uit vrees dat wij ergens op een rotsgrond zouden stoten, wierpen zij van den achtersteven vier ankers uit, terwijl zij sterk verlangden dat het dag werd.30 Toen het scheepsvolk het schip trachtte te verlaten en de boot in zee neerliet, onder het voorwendsel ook van den voorsteven ankers te willen uitbrengen,31 zeide Paulus tot den officier en de soldaten: Indien zij niet in het schip blijven, kunt gij niet gered worden.32 Toen kapten de soldaten de touwen van de boot en lieten haar vallen.33 Tegen dat het dag werd, spoorde Paulus allen aan iets te eten. Het is vandaag, zeide hij, de veertiende dag dat gij zonder te eten in gespannen verwachting blijft en niets gebruikt hebt.34 Daarom raad ik u aan iets te eten; want dat dient tot uw behoud. Immers, van niemand uwer zal een haar teloorgaan.35 Na dit gezegd te hebben nam hij brood, dankte God voor aller oog, brak het en begon te eten.36 En allen schepten moed en namen ook voedsel.37 Wij in het schip waren allen tezamen tweehonderd zes en zeventig zielen.38 Na zich verzadigd te hebben, wierpen zij het koorn in zee om het schip te verlichten.39 Toen het dag werd, herkenden zij het land niet, maar bespeurden een bocht met een strand en besloten, zo mogelijk, het schip daarop te zetten.40 Zij kapten de ankers en lieten ze in zee achter, maakten tegelijk de riemen van het roer los, haalden het voorzeil op en hielden, voor den wind zeilend, op den oever aan.41 Maar zij vervielen op een landtong onder water en lieten het schip daar stranden; de voorsteven raakte vast en bleef onbeweeglijk, de achtersteven werd door de branding stukgeslagen.42 De soldaten spraken er van de gevangenen te doden, uit vrees dat een hunner zou wegzwemmen en ontsnappen;43 maar de officier, die Paulus wilde redden, belette hun het uit te voeren en beval dat eerst zij die konden zwemmen in zee zouden springen om aan land te komen,44 daarna de overigen op planken en andere delen van het schip. En zo kwamen allen behouden aan land.

 
adsfree-icon
Ads FreeProfile