the Week of Christ the King / Proper 29 / Ordinary 34
Click here to learn more!
Read the Bible
Gereviseerde Leidse Vertaling
Handelingen 26
1 Hierop zeide Agrippa tot Paulus: Het staat u vrij u te verdedigen. Toen strekte Paulus de hand uit en verantwoordde zich aldus:2 Ik acht mij gelukkig, koning Agrippa, dat ik mij heden voor u mag verdedigen tegen alles waarvan ik door de Joden beticht word;3 vooral daar gij goed bekend zijt met al de zeden en twistvragen der Joden. Daarom verzoek ik u mij lankmoedig aan te horen.4 Wat mijn vroeger leven betreft, dat van kindsbeen af onder mijn volk te Jeruzalem is doorgebracht, alle Joden kennen het.5 Zij weten wel, als zij het slechts wilden getuigen, dat ik van den beginne af volgens de strengste partij van onzen godsdienst, als een Farizeer, geleefd heb.6 En nu sta ik terecht omdat ik hoop op de belofte die God aan onze vaderen heeft gedaan,7 wier vervulling onze twaalf stammen, nacht en dag zonder ophouden God dienend, hopen te verkrijgen. Om deze hoop, o koning, word ik door de Joden beschuldigd.8 Wordt het onder u voor ongelooflijk gehouden dat God doden opwekt?9 Ik voor mij meende dat het mijn plicht was tegen den naam van Jezus den Nazoreer krachtig op te treden.10 Dit deed ik dan ook te Jeruzalem: op daartoe van de overpriesters verkregen volmacht sloot ik vele der heiligen in de gevangenis, en als zij werden omgebracht, keurde ik het goed;11 ook dwong ik hen vaak, door hen in alle synagogen te kastijden, godslasterlijke dingen te zeggen, en bovenmate tegen hen woedend, vervolgde ik hen zelfs in buitenlandsche steden.
12 Hiertoe reisde ik eens, met een volmacht en opdracht van de overpriesters, naar Damaskus,13 toen ik op klaarlichten dag op den weg, o koning, aan den hemel een licht zag dat de zon in glans overtrof en mij en hen die met mij waren omstraalde.14 Toen wij allen op den grond neergevallen waren, hoorde ik een stem die tot mij in het Hebreeuws zeide: Saul, Saul, wat vervolgt gij mij? Het doet u pijn tegen de prikkels achteruit te slaan.15 Ik zeide: Wie zijt gij, Heer? De Heer zeide: Ik ben Jezus, dien gij vervolgt.16 Maar richt u op en sta op uw voeten; want hiertoe ben ik u verschenen, omdat ik u bestemd heb tot een dienaar en getuige van hetgeen gij gezien hebt en van hetgeen gij nog van mij zult zien.17 Ik verkies u uit het volk en de heidenen, tot wie ik u zend,18 om hun ogen te openen, hen te bekeren van de duisternis tot het licht en van de macht des Satans tot God; opdat zij door het geloof in mij vergiffenis van zonden ontvangen en een erfdeel onder de geheiligden.19 Daarom, koning Agrippa, was ik niet ongehoorzaam aan die hemelse verschijning,20 maar verkondigde eerst aan hen die te Damaskus, te Jeruzalem en in geheel Judea waren, en ook aan de heidenen, dat zij zich moesten bekeren en zich tot God wenden door het doen van werken die bij de bekering passen.21 Om die reden hebben de Joden mij in den tempel gegrepen en getracht om te brengen.22 Maar God heeft mij tot dezen dag toe geholpen, en zo sta ik hier, aan klein en groot getuigenis afleggend; waarbij ik niets anders leer dan wat de profeten en Mozes gezegd hebben:23 Dat de Christus moest lijden en als de eerste die uit de doden is opgestaan een licht zou aankondigen aan het volk en aan de heidenen.
24 Toen hij zich zo verdedigde, barstte Festus los: Gij raaskalt, Paulus, uw grote geleerdheid brengt u tot waanzin.25 Maar Paulus antwoordde: Ik raaskal niet, Hoogedele Festus, maar spreek woorden van waarheid en gezond verstand.26 Want de koning, tot wien ik vrijmoedig spreek, weet van deze dingen. Ik ben er van verzekerd dat niets hiervan hem onbekend is; want dit is niet in een afgelegen hoek geschied.27 Gelooft gij, koning Agrippa, de profeten? Ik weet dat gij ze gelooft.28 Agrippa zeide tot Paulus: Gij beweegt mij bijna een Christen te worden.29 En Paulus: Ik zou God wel willen bidden, dat, en bijna en geheel niet alleen gij, maar ook allen die mij heden aanhoren werden zoals ik ben, uitgenomen deze banden.30 Nu stonden de koning, de landvoogd, Bernice en allen die bij hen gezeten waren op31 en zeiden bij het heengaan tot elkander: Die man heeft niets gedaan dat dood of gevangenis verdient.32 Agrippa zeide tot Festus: Hij kon in vrijheid gesteld worden indien hij zich niet op den keizer beroepen had.