the Week of Christ the King / Proper 29 / Ordinary 34
free while helping to build churches and support pastors in Uganda.
Click here to learn more!
Read the Bible
Gereviseerde Leidse Vertaling
Handelingen 23
1 Paulus vestigde zijn ogen op den Raad en zeide: Broeders, ik heb tot dezen dag toe met een volkomen rein geweten God gediend.2 Maar de hogepriester Ananias beval de omstanders hem op den mond te slaan.3 Toen zeide Paulus tot hem: God zal u slaan, gij gepleisterde muur, zit gij daar om mij volgens de wet te oordelen en laat gij in strijd met de wet mij slaan?4 De omstanders zeiden: Scheldt gij den hogepriester Gods?5 Paulus zeide: Ik wist niet, broeders, dat het de hogepriester was, want er staat geschreven: Een overste van uw volk zult gij niet verwensen.
6 Toen riep Paulus, wetend dat de Grote Raad voor een deel uit Sadduceen, voor een deel uit Farizeen bestond: Broeders, ik ben een Farizeer, uit een Farizees geslacht; ik sta terecht over de hoop en de opstanding der doden.7 Toen hij dit zeide, ontstond er twist tussen de Farizeen en de Sadduceen, en werd de menigte verdeeld.8 Want de Sadduceen zeggen dat er geen opstanding is, noch een engel of geest; de Farizeen belijden beide.9 Het rumoer werd groot; enige der schriftgeleerden, die tot de partij der Farizeen behoorden, stonden op en zeiden met nadruk: Wij vinden generlei schuld in dezen man. Indien eens een geest of engel tot hem gesproken had!10 Toen nu de twist hevig werd, vreesde de hoofdman dat Paulus door hen in stukken gescheurd zou worden en gelastte daarom den soldaten in de raadzaal te gaan en hem met geweld uit hun midden weg te voeren en in de kazerne te brengen.11 Den nacht daarop stond de Heer bij Paulus en zeide: Heb goeden moed; want zoals gij van mij te Jeruzalem getuigd hebt moet gij het ook te Rome doen.
12 Toen het dag was geworden, spanden de Joden met elkander samen en verbonden zich met een vervloeking, niet te eten of te drinken voordat zij Paulus gedood hadden.13 De eedgenoten waren meer dan veertig in getal.14 Zij gingen dan tot de overpriesters en oudsten en zeiden: Wij hebben ons met een zware vervloeking verbonden niets te gebruiken voordat wij Paulus hebben gedood.15 Richt gij nu, in overleg met den Groten Raad, het verzoek tot den bevelhebber Paulus tot u te brengen; opdat gij zijn zaak nauwkeuriger moogt leren kennen. Wij staan gereed hem uit den weg te ruimen voordat hij bij u is.16 Maar de zoon van Paulus zuster hoorde van dien aanslag, begaf zich naar de kazerne en vertelde het, daar gekomen, aan Paulus.17 Deze liet een der officieren bij zich komen en zeide: Breng dezen jongeling bij den bevelhebber; hij heeft hem iets te zeggen.18 Hij nam hem mee, bracht hem bij den bevelhebber en zeide: De gevangene Paulus heeft mij bij zich laten komen en verzocht dezen jonkman bij u te brengen, omdat hij u iets te zeggen heeft.19 De bevelhebber nam hem bij de hand, ging met hem ter zijde en vroeg: Wat hebt gij mij mee te delen?20 Hij zeide: De Joden hebben afgesproken u te verzoeken Paulus morgen naar den Groten Raad te brengen onder het voorwendsel dat deze nader kennisnemen wil van zijn zaak.21 Maar gij moet hen niet geloven; want meer dan veertig mannen van hen leggen hem lagen. Zij hebben zich met een vervloeking verbonden niet te eten of te drinken voordat zij hem uit den weg geruimd hebben, en houden zich nu gereed, wachtend op uw inwilliging.22 De bevelhebber liet hierop den jongeling gaan met het verbod aan iemand te verklappen dat hij hem dit verteld had.23 Toen ontbood hij twee zijner officieren en zeide: Maakt tegen het derde uur van den nacht tweehonderd soldaten gereed voor een mars naar Cesarea, ook zeventig ruiters en tweehonderd lichtgewapenden,24 en zorgt voor lastdieren om daarop Paulus veilig naar den stadhouder Felix te brengen.25 Hij schreef een brief van dezen inhoud:26 Claudius Lysias groet den Hoogedelen stadhouder Felix.27 Toen deze man door de Joden was gegrepen en op het punt was door hen omgebracht te worden, ben ik met mijn manschappen toegeschoten en heb hem ontzet, omdat ik hoorde dat hij een Romein was.28 Daar ik wilde weten waarvan zij hem beschuldigden, heb ik hem naar hun Raad gebracht.29 Ik bevond toen dat de beschuldiging liep over vraagstukken van hun wet, terwijl niets tegen hem werd ingebracht waarop doodstraf of gevangenis staat.30 Nu mij is aangebracht dat een samenspanning tegen dezen man bestaat, heb ik hem aanstonds aan u gezonden, terwijl ik zijn aanklagers gelast heb u over hem te gaan spreken.31 De soldaten namen, volgens het hun gegeven bevel, Paulus mee, brachten hem des nachts naar Antipatris32 en lieten den volgenden dag de ruiters met hem verder trekken, terwijl zij naar de kazerne terugkeerden.33 De ruiters gaven bij hun aankomst te Cesarea den brief aan den stadhouder en stelden Paulus in zijn handen.34 Hij las den brief, vroeg uit welke provincie hij was, en toen hij hoorde dat hij uit Cilicie was,35 zeide hij: Ik zal u in verhoor nemen wanneer ook uw beschuldigers zijn aangekomen. Daarop gaf hij bevel hem in het rechthuis van Herodes gevangen te zetten.