Lectionary Calendar
Sunday, November 24th, 2024
the Week of Christ the King / Proper 29 / Ordinary 34
Attention!
For 10¢ a day you can enjoy StudyLight.org ads
free while helping to build churches and support pastors in Uganda.
Click here to learn more!

Read the Bible

Gereviseerde Leidse Vertaling

2 Samuël 5

1 Toen kwamen al de stammen van Israel tot David te Hebron en zeiden: Zie, wij zijn uw been en vlees.2 Reeds gisteren en eergisteren, toen Saul nog koning over ons was, waart gij het die Israel uitleiddet en inleiddet. En de Heer heeft tot u gezegd: Gij zult mijn volk Israel weiden; gij zult vorst over Israel zijn.3 Zo kwamen alle oudsten van Israel tot den koning te Hebron; en koning David sloot een verbond met hen voor des Heeren aangezicht, te Hebron, en zij zalfden hem tot koning over Israel.4 Dertig jaar was David oud toen hij koning werd. Veertig jaar is hij koning geweest:5 te Hebron was hij zeven jaar en zes maanden koning over Juda, te Jeruzalem drie en dertig jaar over gans Israel en Juda.

6 Toen de koning met zijn mannen naar Jeruzalem, tegen de Jebuzieten, de bevolking des lands, optrok, zeiden zij tot David: Gij zult hier niet binnenkomen: de blinden en de kreupelen zullen u weren! om te kennen te geven: David komt hier niet binnen.7 Doch David nam de bergveste van den Sion dat is de Davidstad, in8 en zeide te dien dage: Alwie de Jebuzieten slaat grijpe de kreupelen en de blinden die Davids leven vijandig zijn bij de keel! Daarom zegt men: Geen blinde of kreupele mag in den tempel komen.9 En David koos zijn verblijf in de veste, noemde haar Davidstad en bouwde in den omtrek, van het Millo af binnenwaarts.10 David werd steeds machtiger, en de Heer, de god der heirscharen, was met hem.

11 En Hirom, de koning van Tyrus, zond gezanten tot David, alsmede cederhout, voorts timmerlieden en metselaars, die voor David een huis bouwden.12 Zo werd David gewaar dat de Heer hem als koning over Israel bevestigd en zijn koningsschap verheven gemaakt had, ter wille van zijn volk Israel.13 David nam, nadat hij van Hebron gekomen was, ook te Jeruzalem bijzitten en vrouwen, en hem werden ook daar zonen en dochters geboren.14 Dit zijn de namen der kinderen die hem te Jeruzalem geboren zijn: Sjammua, Sjobab, Nathan, Salomo,15 Jibhar, Elisjua, Nefeg, Jafia,16 Elisjama, Eljada en Elifelet.

17 Toen de Filistijnen hoorden dat men David tot koning over Israel gezalfd had, trokken zij allen op om David op te zoeken. En deze, dit horende, trok af naar de bergveste.18 Maar toen de Filistijnen gekomen waren en zich in de vallei der Refaieten hadden uitgebreid,19 vroeg David den Heer: Zal ik tegen de Filistijnen optrekken? zult gij hen in mijn hand geven? En de Heer zeide tot David: Trek op; want ik zal de Filistijnen stellig in uw hand geven.20 Zo kwam David te Baal-perasim en versloeg hen aldaar; waarop hij zeide: De Heer is voor mij uit door de vijanden heengebroken als een waterdoorbraak. Daarom heet die plaats Baal-perasim.21 Zij lieten daar hun goden achter, en David en zijn mannen namen ze mede.22 Toen de Filistijnen weder optrokken en zich in de vallei der Refaieten uitbreidden,23 raadpleegde David den Heer, en de Heer zeide: Gij moet hen niet tegemoet gaan, trek achter hen om en nader hen van den kant der pijnbomen.24 Hoort gij het geruis van schreden in de toppen der pijnbomen, wees dan wakker; want dan is de Heer voor u uitgetrokken, om het leger der Filistijnen te slaan.25 David nu deed juist zoals de Heer hem bevolen had, en hij versloeg de Filistijnen, van Gibeon af tot bij Gezer.

 
adsfree-icon
Ads FreeProfile