the Week of Christ the King / Proper 29 / Ordinary 34
Click here to join the effort!
Read the Bible
Gereviseerde Leidse Vertaling
2 Samuël 24
1 De Heer, weder in toorn tegen Israel ontstoken, zette David tegen hen op door te zeggen: Ga, tel Israel en Juda.2 Dienvolgens zeide de koning tot Joab en de legeroversten die bij hem te Jeruzalem waren: Doorkruist al de stammen van Israel, van Dan tot Bersjeba, en monstert het volk. Zo zal ik de getalsterkte van het volk te weten komen.3 Toen zeide Joab tot den koning: Vermenigvuldige de Heer, uw god, het volk, welke zijn sterkte ook zij, honderdvoud, terwijl mijn heer de koning het met eigen ogen ziet; doch waarom heeft mijn heer de koning hierin lust?4 Maar het bevel des konings was Joab en den legeroversten te machtig; zo trokken Joab en de legeroversten van voor den koning uit, om het volk Israel te monsteren.5 Den Jordaan overgestoken begonnen zij van Aroer en van de stad in het dal, naar Gad en Jaezer.6 Daarna gingen zij Gilead in, naar het land der Hittieten, tot Kedes, en kwamen in Dan; van Dan wendden zij zich naar Sidon.7 Vervolgens kwamen zij aan de vesting Tyrus en alle steden der Hiwwieten en Kanaanieten, en eindigden in het zuiden van Juda, te Bersjeba.8 Zij doorkruisten het ganse land en kwamen na verloop van negen maanden en twintig dagen te Jeruzalem terug.9 Joab gaf den koning de uitkomst der volkstelling op: Israel was achthonderd duizend strijdbare mannen die het zwaard voerden, Juda vijfhonderd duizend man sterk.
10 Maar nadat David het volk geteld had, begon zijn hart te kloppen en zeide hij tot den Heer: Ik heb zwaar gezondigd door hetgeen ik gedaan heb. Vergeef toch, Heer, de schuld van uw dienaar; want ik heb zeer dwaas gehandeld.11 Doch toen David des morgens was opgestaan--het woord van den Heer nu was gekomen tot den profeet Gad, den ziener van David:12 Ga heen en spreek tot David: Zo zegt de Heer: Drie dingen leg ik u voor; kies, welk daarvan ik u zal aandoen--13 kwam Gad tot David en deelde het hem mede en zeide: Zal in uw land drie jaren hongersnood komen? Of wilt gij drie maanden voor uw tegenstanders vluchten. terwijl zij u vervolgen? Of zal in uw land drie dagen de pest woeden? Weet nu en overleg, welk bescheid ik mijn zender zal brengen.14 Hierop zeide David tot Gad: Het is mij zeer bang. Laat mij toch in de hand des Heeren vallen, want zijn barmhartigheid is groot; maar laat mij niet in de hand van mensen vallen.15 Zo koos David de pest. Het was in den tarweoogst dat de plaag onder het volk begon, en van Dan tot Bersjeba stierven uit het volk zeventigduizend man.16 Toen strekte de engel zijn hand naar Jeruzalem uit om het te verderven; maar nu kreeg de Heer berouw over het onheil en zeide hij tot den engel die het verderf onder het volk bracht: Genoeg! laat thans uw hand zinken. De engel des Heeren nu was bij den dorschvloer van Ornan, den Jebuziet.17 Bij het zien van den engel die het volk sloeg zeide David tot den Heer: Zie, ik heb gezondigd, ik heb slecht gehandeld; maar deze schapen, wat hebben zij gedaan? Zij toch uw hand tegen mij en mijns vaders huis.
18 Tenzelfden dage kwam Gad bij David en zeide tot hem: Klim op en richt voor den Heer op den dorschvloer van Ornan, den Jebuziet, een altaar op.
19 Overeenkomstig het woord van Gad klom David op, zoals de Heer geboden had.
20 Toen Ornan, die bezig was met tarwe te dorsen, rondkeek en den koning met zijn dienaren tot zich zag overkomen, ging hij uit, wierp zich op zijn aangezicht voor den koning ter aarde
21 en zeide: Waarom komt mijn heer de koning tot zijn dienaar? David antwoordde: Om den dorschvloer van u te kopen, ten einde daarop een altaar voor den Heer te bouwen; opdat de plaag onder het volk ophoude.
22 Ornan zeide tot David: Mijn heer de koning neme en offere wat hem goeddunkt: de runderen staan u ten dienste voor het offer en de dorschsleden en het tuig der runderen voor brandhout;
23 alles geeft de dienaar van mijn heer den koning aan den koning ten geschenke. Voorts zeide Ornan tot den koning: De Heer, uw god, hebbe welgevallen in u!
24 Maar de koning zeide tot Ornan: Volstrekt niet. Ik wil het voor den vollen prijs van u kopen en aan den Heer, mijn god, geen brandoffers brengen die mij niets kosten. Zo kocht David den dorschvloer en de runderen voor vijftig sikkelen zilver,
25 en David bouwde daar voor den Heer een altaar en offerde brandoffers en dankoffers. En de Heer liet zich voor het land verbidden, en de plaag hield onder Israel op.