the Week of Christ the King / Proper 29 / Ordinary 34
Click here to join the effort!
Read the Bible
Gereviseerde Leidse Vertaling
2 Koningen 7
1 Toen zeide Eliza: Hoort het woord des Heeren. Zo zegt de Heer: Morgen om dezen tijd kost in de poort van Samarie een schepel meelbloem een sikkel en twee schepel gerst een sikkel.2 Toen antwoordde de hopman op wiens arm de koning leunde den godsman en zeide: Zie, al maakte de Heer vensters in den hemel, zou dat gebeuren? En hij zeide: Gij zult het met eigen ogen zien, doch daarvan niet eten.
3 Er waren nu vier mannen, melaatsen, voor de poort, die tot elkander zeiden: Wat blijven wij hier vertoeven totdat wij zijn omgekomen?4 Zeggen wij: Wij zullen de stad ingaan--in de stad is hongersnood; daar sterven wij; en blijven wij hier, dan sterven wij ook; welaan, laat ons overlopen naar de legerplaats der Arameers: laten zij ons in het leven, dan blijven wij in leven, en doden ze ons, dan sterven wij.5 Zo maakten zij zich op in de schemering, om in de legerplaats der Arameers te komen; maar toen zij aan het uiteinde van de legerplaats der Arameers kwamen, zie, daar was niemand.6 Want de Heer had het Arameesche leger een geluid van wagens, paarden en een groot heir doen horen; zodat zij tot elkander zeiden: Zie, de koning van Israel heeft tegen ons de koningen der Hittieten en der Egyptenaren gehuurd, om ons te overvallen.7 Derhalve hadden zij in de schemering zich opgemaakt en waren gevlucht, met achterlating van hun tenten, paarden, ezels, de legerplaats zoals zij was; vluchtende om lijfsbehoud.8 Die melaatsen kwamen dan aan het uiteinde van de legerplaats, gingen een tent binnen, aten en dronken, namen er zilver, goud en klederen uit weg, en gingen het verbergen. Daarna kwamen zij terug, gingen een andere tent binnen, namen er uit weg en gingen het verbergen.9 Toen zeiden zij tot elkaar: Wij handelen onbehoorlijk. Dit is een dag van blijde boodschap, en wij houden ons stil. Indien wij toeven tot het morgenlicht, zo komt de schuld op ons neer. Nu dan, kom aan, laten wij het aan het paleis gaan berichten.10 Zo kwamen zij, riepen de poortwachters der stad en berichtten hun: Wij zijn in de legerplaats der Arameers gekomen, doch daar is geen mens te zien of te horen; slechts de paarden en ezels, vastgebonden, en tenten zoals zij zijn.11 De poortwachters nu riepen en berichtten het in het paleis.
12 Maar de koning, in den nacht opgestaan, zeide tot zijn dienaren: Ik wil u vertellen wat de Arameers ons gedaan hebben. Zij weten dat wij honger lijden; daarom zijn zij uit de legerplaats getogen, om zich in het veld te verbergen, zeggende: Als zij de stad uitgaan, zullen wij hen levend grijpen en de stad binnenkomen.13 Doch een uit zijn dienaren antwoordde en zeide: Laat men dan een vijftal paarden nemen van de hier overgeblevenen. Zij staan toch gelijk met de ganse menigte van Israel die zijn uitgestorven. Laat ons die zenden en zien.14 Zo namen zij een paar ruiters, en de koning zond hen het Arameesche leger achterna, met den last: Gaat en ziet.15 Zij dan gingen hen achterna, tot aan den Jordaan; en zie, de gehele weg lag vol klederen en voorwerpen die de Arameers op hun overhaaste vlucht hadden weggeworpen. Toen nu de boden terugkeerden en het den koning berichtten,16 ging het volk de stad uit en plunderde de legerplaats der Arameers. En een schepel bloem kostte een sikkel en twee schepel gerst een sikkel, naar het woord des Heeren.17 De koning nu had den hopman op wiens arm hij leunde aangesteld over de poort; maar het volk vertrad hem in de poort, zodat hij stierf; gelijk de godsman gesproken had, toen de koning bij hem binnentrad.18 Zodra toch de godsman tot den koning gezegd had: Twee schepel gerst zal morgen om dezen tijd in de poort van Samarie een sikkel, en een schepel bloem een sikkel kosten--19 had de hopman den godsman geantwoord: En zie, al maakte de Heer vensters in den hemel, zou dat gebeuren? waarop hij gezegd had: Gij zult het met eigen ogen zien, doch daarvan niet eten.20 En zo is het hem gegaan: het volk vertrad hem in de poort, zodat hij stierf.