Lectionary Calendar
Sunday, November 24th, 2024
the Week of Christ the King / Proper 29 / Ordinary 34
Attention!
For 10¢ a day you can enjoy StudyLight.org ads
free while helping to build churches and support pastors in Uganda.
Click here to learn more!

Read the Bible

Gereviseerde Leidse Vertaling

2 Koningen 6

1 Eens zeiden de profetenzonen tot Eliza: Zie toch, de plaats waar wij voor u zitten is te bekrompen voor ons.2 Laat ons gaan naar den Jordaan en van daar ieder een balk halen, opdat wij ons daar een plaats maken om er te wonen. Hij zeide: Gaat.3 Maar een zeide: Wees zo goed en ga met uw knechten mede. Hij zeide: Ik zal medegaan.4 Zo ging hij mee, en zij, aan den Jordaan gekomen, hieuwen de bomen om.5 Maar terwijl een de bijl deed neerdalen, daar schoot het ijzer in het water; en hij riep: Ach, mijn heer, en het is geleend!6 De godsman zeide: Waar is het gevallen? en toen hij hem de plaats gewezen had, sneed hij een stuk hout af, wierp het daarheen, deed zo het ijzer drijven,7 en zeide: Neem het op. De ander strekte zijn hand uit en greep het.

8 De koning van Aram was in oorlog met Israel. Toen hij nu beraadslaagde met zijn dienaren: In die en die plaats zult gij u in hinderlaag leggen--9 zond de godsman den koning van Israel bericht: Wees op uw hoede die plaats niet voorbij te trekken; want daar liggen de Arameers in hinderlaag.10 Dan zond de koning van Israel bericht naar de plaats die de godsman hem genoemd had. Zo waarschuwde hij den koning, en was deze daar op zijn hoede, niet slechts eenmaal of tweemaal.11 Hierover geraakte de koning van Aram in heftigen toorn; hij ontbood zijn dienaren en zeide tot hen: Zult gij mij niet mededelen wie mij verraadt aan den koning van Israel?12 Toen zeide een uit zijn dienaren: Neen, mijn heer de koning, maar de profeet Eliza, in Israel, bericht aan den koning van Israel alwat gij in uw slaapvertrek zegt.

13 Hij zeide: Gaat dan zien waar hij is; opdat ik zende om hem te vatten. En toen hem werd bericht: Hij is te Dothan--14 zond hij derwaarts paarden en wagens en een machtig heir die des nachts aankwamen en de stad omsingelden.15 De dienaar van den godsman maakte zich op en ging naar buiten, en zie, daar omringde een heir met paarden en wagens de stad! Toen zeide zijn knecht tot hem: Ach, mijn heer hoe moeten wij doen?16 Maar hij zeide: Vrees niet; want zij die met ons zijn zijn talrijker dan zij die met hen zijn.17 En Eliza bad en zeide: Heer, open zijn ogen, opdat hij zie. En de Heer opende de ogen van den knecht; zodat hij zag, hoe daar het gebergte vol paarden en wagens van vuur was, rondom Eliza.18 Toen zij dan tot hem afdaalden, bad Eliza tot den Heer en zeide: Sla dit volk met blindheid. En hij sloeg hen met blindheid, naar het woord van Eliza.19 Nu zeide Eliza tot hen: Dit is de weg niet, en dit is de stad niet; volgt mij, opdat ik u brenge bij den man dien gij zoekt. En hij bracht hen naar Samarie.20 Nauwelijks waren zij te Samarie gekomen, of Eliza zeide: Heer, open hun ogen, opdat zij zien. En de Heer opende hun ogen, zodat zij zagen; en zie, zij waren in Samarie!21 De koning van Israel nu zeide tot Eliza, zodra hij hen zag: Zal ik hen verslaan, mijn vader?22 Maar hij zeide: Geenszins. Die gij met uw zwaard en boog gevangen hebt genomen, hen moogt gij verslaan. Zet hun brood en water voor, opdat zij eten en drinken, en laten zij dan heen gaan naar hun heer.23 Daarop bereidde hij hun een groten maaltijd en liet hen, nadat zij gegeten en gedronken hadden, vertrekken, en zij gingen heen naar hun heer. Sedert kwamen de benden der Arameers niet meer in het land van Israel.

24 Nadezen verzamelde Benhadad, de koning van Aram, zijn ganse leger, trok op en sloot Samarie in.25 Toen kwam er zware hongersnood in Samarie daar zij het insloten totdat een ezelskop tachtig zilverlingen kostte en een vierde maatje duivenmest vijf zilverlingen.26 Eens ging de koning op den muur, toen een vrouw hem smeekte: Help, heer koning!27 Hij zeide: Helpt de Heer u niet, van waar moet ik u hulp verschaffen? van den dorschvloer of van de perskuip?28 Vervolgens zeide de koning tot haar: Wat hebt gij? Zij zeide: Deze vrouw heeft tot mij gezegd: Geef uw zoon, dat wij hem vandaag opeten; dan zullen wij mijn zoon morgen opeten.29 Alzo hebben wij mijn zoon gekookt en opgegeten; maar toen ik des anderen daags tot haar zeide: Geef uw zoon, dat wij hem opeten--heeft zij haar zoon verstopt.30 Toen de koning de woorden der vrouw hoorde, scheurde hij zijn klederen, terwijl hij op den muur ging; en nu zag het volk dat hij er onder op het blote lijf een rouwkleed droeg.31 En hij zeide: Zo, ja meer nog, zal God mij doen, indien het hoofd van Eliza, den zoon van Sjafat, heden niet valt!32 Eliza zat in zijn huis, en de oudsten zaten bij hem. De koning nu zond iemand voor zich uit; maar voordat de bode bij Eliza kwam, zeide deze tot de oudsten: Hebt gij gezien dat deze zoon des doodslagers iemand gezonden heeft om mij het hoofd af te slaan? Ziet toe. Zodra de bode komt, sluit de deur en dringt hem met de deur weg; doen zich niet de schreden van zijn heer vlak achter hem horen?33 Terwijl hij nog met hen sprak, daar trad de koning bij hem binnen en zeide: Zie, welk een onheil, door den Heer beschikt! Wat zou ik langer op den Heer hopen?

 
adsfree-icon
Ads FreeProfile