Lectionary Calendar
Sunday, November 24th, 2024
the Week of Christ the King / Proper 29 / Ordinary 34
Attention!
For 10¢ a day you can enjoy StudyLight.org ads
free while helping to build churches and support pastors in Uganda.
Click here to learn more!

Read the Bible

Gereviseerde Leidse Vertaling

2 Kronieken 34

1 Acht jaar was Jozia oud toen hij koning werd, en een en dertig jaar regeerde hij te Jeruzalem.2 Hij deed wat recht was in het oog des Heeren en bewandelde de wegen van zijn vader David, zonder af te wijken ter linker hand of ter rechterhand.3 Reeds in het achtste jaar zijner regering, toen hij nog jong was, begon hij naar den god van zijn vader David te vragen, en in het twaalfde jaar begon hij Juda en Jeruzalem te reinigen van de hoogten, de gewijde boomstammen en de gesneden en de gegoten beelden.4 Men wierp in zijn tegenwoordigheid de altaren der baals omver, de zonnebeelden die daarop waren aangebracht hieuw hij af, hij verbrijzelde en vergruisde de gewijde boomstammen, de gesneden en de gegoten beelden; waarna hij het stof strooide op de graven dergenen die hun geofferd hadden.5 Ook verbrandde hij beenderen van priesters op hun altaren en reinigde zo Juda en Jeruzalem.6 Desgelijks in de steden van Manasse, Efraim, Simeon, zelfs in Naftali--in haar rondom liggende puinhopen--7 wierp hij de altaren en de gewijde boomstammen omver, vergruisde de beelden tot stof en hieuw alle zonnebeelden af, in het ganse land van Israel. Daarop keerde hij naar Jeruzalem terug.

8 In het achttiende jaar zijner regering--toen hij bezig was met het reinigen van land en tempel--zond hij Sjafan, den zoon van Asalja, Maazeja, den stadsoverste, en Joah, den zoon van Joahaz, den kanselier om het huis van den Heer, zijn god, te herstellen.9 Bij Hilkia, den hogepriester, gekomen, stelden zij het in den tempel gebrachte geld, dat de Levieten-dorpelwachters bijeengegaard hadden van Manasse, Efraim en het ganse overschot van Israel, alsmede van gans Juda, Benjamin en de inwoners van Jeruzalem,10 dat stelden zij ter hand aan de opzichters van de werklieden in des Heeren huis. Dezen gaven het aan de werklieden die in des Heeren huis bezig waren om het te herstellen en te stevigen;11 zij gaven het aan de timmerlieden en de metselaars, tot aankoop van gehouwen stenen en van hout voor de binten, en om de vertrekken die de koningen van Juda verdorven hadden te zolderen.12 En die mannen handelden bij het werk op goed vertrouwen. Opzichters over hen waren: de Levieten Jahath en Obadja, uit de zonen van Merari, benevens Zacharja en Mesjullam, uit de Kehathieten, voor de leiding van het werk; en alle Levieten die kundig waren in het bespelen van muziekinstrumenten13 hadden het opzicht over de lastdragers en over alle werklieden bij elk soort van arbeid; ook waren ettelijke Levieten schrijvers, ambtlieden en portiers.

14 Toen zij nu het in des Heeren huis gebrachte geld uit de kist haalden, vond de priester Hilkia het boek der wet die de Heer door Mozes gegeven had.15 Nu richtte hij het woord tot den schrijver Sjafan en zeide: Ik heb in des Heeren huis het boek der wet gevonden--waarop hij het boek aan Sjafan gaf.16 Sjafan bracht het aan den koning en gaf hem tevens aldus bescheid: Alwat uw dienaren is opgedragen hebben zij gedaan:17 zij hebben het geld dat zich in het huis des Heeren bevond uitgestort en aan de opzichters der werklieden ter hand gesteld.18 Voorts verhaalde de schrijver Sjafan den koning: De priester Hilkia heeft mij een boek gegeven. En Sjafan las er den koning uit voor.19 Toen nu de koning de woorden der wet hoorde scheurde hij zijn klederen.20 En de koning gaf Hilkia, Ahikam, den zoon van Sjafan, Abdon, den zoon van Micha, den schrijver Sjafan en den dienaar des konings Azaja in last:21 Gaat den Heer voor mij en het overschot in Israel en in Juda raadplegen over de woorden van dit boek dat gevonden is; want groot is des Heeren gramschap, die over ons is uitgestort, omdat onze vaderen niet gezorgd hebben des Heeren woord te volbrengen naar alwat in dit boek geschreven staat.22 Zo gingen Hilkia en de anderen die de koning had aangewezen naar de profetes Hulda, de vrouw van den kleederbewaarder Sjallum, den zoon van Tokhath, den zoon van Hasra--zij woonde te Jeruzalem, in de Voorstad--en spraken tot haar zoals hun was opgedragen.23 En zij zeide tot hen: Zo spreekt de Heer, Israels god: Zegt den man die u tot mij gezonden heeft:24 Zo spreekt de Heer: Ik ga onheil brengen over deze plaats en haar inwoners, al de vervloekingen die geschreven staan in het boek dat men den koning van Juda heeft voorgelezen.25 Omdat zij mij verzaakt en aan andere goden geofferd hebben, ten einde mij te tergen met al het maaksel hunner handen, zo zal mijn gramschap over deze plaats uitgestort en niet uitgeblust worden.26 Maar tot den koning van Juda, die u gezonden heeft om den Heer te raadplegen, tot hem zult gij dit zeggen: Zo spreekt de Heer, Israels god: Wat betreft de woorden die gij hebt gehoord,27 zie, omdat uw hart week is geworden en gij u voor God vernederd hebt, toen gij mijn woorden tegen deze plaats en haar inwoners hoordet, en gij u voor mij vernederd, uw klederen gescheurd en voor mijn aangezicht geweend hebt--zo heb ook ik gehoord, spreekt de Heer.28 Ik zal u tot uw vaderen vergaderen, en gij zult in uw graf worden opgenomen in vrede, en uw ogen zullen al het onheil niet aanschouwen dat ik over deze plaats en haar inwoners breng. En zij brachten den koning bescheid.

29 Toen zond de koning boden en verzamelde al de oudsten van Juda en Jeruzalem.30 En de koning ging op naar het huis des Heeren, en al de mannen van Juda en de inwoners van Jeruzalem met hem, alsmede de priesters en de Levieten, en het ganse volk, van den kleinste af tot den grootste toe; en hij las hun al de woorden voor van het boek des verbonds dat in het huis des Heeren gevonden was.31 Daarna ging de koning op zijn standplaats staan en sloot voor den Heer het verbond dat zij den Heer zouden volgen, en zijn geboden, voorschriften en inzettingen van ganser hart en ziel onderhouden om de woorden van het verbond die in dit boek geschreven stonden te volbrengen.32 En hij deed allen die zich in Jeruzalem en Benjamin bevonden toetreden, en de inwoners van Jeruzalem handelden naar het verbond van God, den god hunner vaderen.33 En Jozia verwijderde alle afschuwelijke voorwerpen uit al de streken die aan Israelieten behoorden, en verplichtte allen die zich onder Israel bevonden tot den dienst van den Heer, hun god. Zolang hij leefde zijn zij niet afgeweken van den Heer, den god hunner vaderen.

 
adsfree-icon
Ads FreeProfile