the Week of Christ the King / Proper 29 / Ordinary 34
Click here to join the effort!
Read the Bible
Gereviseerde Leidse Vertaling
1 Samuël 28
1 In die dagen verzamelden de Filistijnen hun leger ten oorlog om met Israel strijd te voeren. Toen zeide Achis tot David: Weet wel dat gij met uw mannen met mij te velde moet trekken.2 Waarop David tot Achis zeide: Dan zult gij eens zien wat uw dienaar doen kan. Achis zeide tot David: Dan zal ik u aanstellen voor altijd om mijn persoon te bewaken.3 Samuel was gestorven, en gans Israel bedreef rouw over hem en begroef hem te Rama, in zijn stad. Saul nu had de onderaardsche geesten en demonen uit het land weggedaan.4 Maar de Filistijnen verzamelden zich, kwamen en sloegen hun legerplaats op te Sjunem; Saul van zijn kant verzamelde gans Israel, dat zijn legerplaats op den Gilboa opsloeg.5 En toen Saul het leger der Filistijnen zag, werd hij bevreesd en zeer ontsteld.6 Hij raadpleegde den Heer maar de Heer antwoordde hem niet, noch door dromen, noch door de uriem, noch door de profeten.
7 Toen zeide Saul tot zijn dienaren: Zoekt mij een vrouw die over een onderaardschen geest beschikt, opdat ik tot haar ga en haar raadplege. Zijn dienaren zeiden tot hem: Zie, te En-dor woont een vrouw die over een onderaardschen geest beschikt.8 Toen maakte Saul zich onkenbaar, trok andere klederen aan en ging met twee mannen derwaarts. In den nacht kwamen zij bij de vrouw, en hij zeide tot haar: Voorzeg mij de toekomst door den onderaardschen geest; doe voor mij opkomen dien ik u noemen zal.9 Maar de vrouw zeide tot hem: Gij weet wel wat Saul gedaan heeft, hoe hij de onderaardsche geesten en demonen uit het land heeft uitgeroeid. Waarom legt gij mij dan een valstrik om mij om hals te brengen?10 Toen zwoer Saul haar bij den Heer: Zo waar als de Heer leeft, gij zult om deze zaak geen straf belopen.11 Nu zeide de vrouw: Wien zal ik voor u doen opkomen? Hij zeide: Laat Samuel voor mij opkomen.12 Doch toen de vrouw Samuel zag, schreeuwde zij luidkeels en zeide tot Saul: Waarom hebt gij mij bedrogen? Gij zijt Saul zelf!13 Maar de koning zeide tot haar: Vrees niet. Zeg wat gij ziet. Toen zeide de vrouw tot Saul: Een goddelijk wezen zie ik uit den grond opkomen.14 Hij zeide tot haar: Hoe ziet het er uit? Zij antwoordde: Een oud man komt op; in een mantel is hij gehuld. Hierop neigde Saul, begrijpende dat het Samuel was, zijn aangezicht ter aarde en wierp zich neder.
15 Samuel zeide tot Saul: Waarom hebt gij mij in mijn rust gestoord door mij te doen opkomen? Saul zeide: Ik ben zeer benauwd: de Filistijnen voeren krijg tegen mij, en God is van mij geweken en heeft mij niet meer geantwoord, noch door de profeten, noch door dromen, noch door de uriem. Daarom heb ik u geroepen, om mij te doen weten wat ik moet doen.16 Samuel zeide: Waarom ondervraagt gij mij, terwijl de Heer van u geweken is en de partij van uw naaste gekozen heeft?17 De Heer doet u zoals hij door mij gesproken heeft: hij scheurt u het konings schap uit de hand en geeft het aan uw naaste, aan David.18 Omdat gij niet naar den Heer geluisterd en zijn toorngloed tegen Amalek niet voltrokken hebt, daarom heeft de Heer thans evenzo aan u gedaan.19 Hij zal ook Israel met u in de hand der Filistijnen geven; morgen zult gij met uw zonen sneuvelen en zal de Heer bovendien de legerplaats van Israel in de hand der Filistijnen geven.
20 Saul stond verbijsterd en stortte zo lang hij was op den grond; want hij was zeer bevreesd geworden vanwege Samuels woorden, en had bovendien geen kracht, daar hij den gansen dag en den gansen nacht niets gegeten had.21 De vrouw ging naar Saul toe en, ziende dat hij zwaar geschokt was, zeide zij tot hem: Zie, uw dienstmaagd heeft naar u geluisterd: ik heb mijn leven op het spel gezet en naar de woorden geluisterd die gij tot mij gesproken hebt.22 Luister gij dan nu ook naar uw dienstmaagd. Laat mij u een stuk brood voorzetten en eet iets; opdat gij weder bij krachten moogt zijn, wanneer gij uws weegs gaat.23 Maar hij weigerde het en zeide: Ik wil niet eten. Doch zijn dienaren en ook de vrouw drongen bij hem aan, en hij hoorde naar hen, stond van den grond op en zette zich op de rustbank.24 De vrouw had een gemest stierkalf in huis; ijlings slachtte zij dat, nam meel, kneedde het, bakte er ongezuurde koeken van25 en zette een en ander Saul en zijn dienaren voor. Na gegeten te hebben, stonden zij op en gingen dienzelfden nacht heen.