the Week of Christ the King / Proper 29 / Ordinary 34
Click here to learn more!
Read the Bible
Gereviseerde Leidse Vertaling
1 Samuël 25
1 Samuel stierf, en gans Israel verzamelde zich, bedreef rouw over hem en begroef hem in zijn huis te Rama. David nu maakte zich op en ging af naar de woestijn van Maon.
2 Nu was te Maon een man die zijn bedrijf te Karmel had. Deze man was zeer vermogend: hij had drie duizend schapen en duizend geiten. Eens, toen hij zijn schapen te Karmel schoor--3 de man heette Nabal, en zijn vrouw Abigail; de vrouw had een scherp verstand en een schone gestalte, maar de man was ruw en slecht van gedrag; hij was een Kalebiet--4 toen dan David in de woestijn hoorde dat Nabal zijn schapen schoor,5 zond hij tien zijner volgers, tot wie hij zeide: Trekt op naar Karmel, begeeft u tot Nabal, vraagt in mijn naam naar zijn welstand6 en zegt: Ik ben uitgeput, terwijl het u, uw huis en alwat u toebehoort welgaat.7 Welaan dan, ik heb gehoord dat men bij u aan het schapenscheren is. Nu zijn de herders van u met ons samen geweest; wij hebben hun geen leed berokkend, geen stuk hebben zij vermist, zolang zij te Karmel geweest zijn.8 Vraag het uw herders, dat zij het u vertellen. Mogen dan mijn volgers gunst in uw oog vinden, omdat zij op een blijden dag gekomen zijn. Geef toch wat u voor de hand komt aan uw dienaren en aan uw zoon David.9 De volgers van David kwamen bij Nabal en spraken tot hem in naam van David al deze woorden. Toen Davids dienaren zwegen,10 gaf Nabal hun ten antwoord: Wie is David? wie is Izai's zoon? Er zijn tegenwoordig veel knechten die van hun heer weglopen!11 Zou ik mijn brood, mijn wijn en het vlees dat ik voor mijn scheerders geslacht heb nemen en het geven aan lieden van wie ik niet weet van waar zij zijn?
12 Hierop keerden Davids volgers op hun schreden terug en deelden hem, teruggekomen, dit alles mede.13 Toen zeide David tot zijn mannen: Ieder gorde zijn zwaard aan! Nu gordden zij ieder zijn zwaard aan; ook David zelf gordde zijn zwaard aan; en zij trokken op achter David, omstreeks vierhonderd man, terwijl er tweehonderd bij de bagage bleven.14 Intussen had een herdersknaap aan Abigail, Nabals vrouw, medegedeeld: Zie, David heeft uit de woestijn boden gezonden om onzen heer te begroeten, maar hij is tegen hen uitgevaren.15 En die mannen zijn zeer goed voor ons geweest; zodat ons geen leed is weervaren en wij geen stuk gemist hebben zolang wij met hen hebben verkeerd tijdens ons verblijf op het veld.16 Zij zijn ons een muur geweest, zo bij nacht als bij dag, zolang wij met het weiden van de kudde bij hen waren.17 Nu moet gij weten en zien wat te doen; want het staat vast dat onheil over onzen heer en zijn ganse huis komt. Maar hij is een deugniet, met wien niet te spreken is.
18 Toen nam Abigail ijlings tweehonderd brooden, twee zakken wijn, vijf toebereide schapen, vijf schepel geroost koorn, honderd rozijnenkoekjes en twee honderd klompen vijgen, legde die op de ezels19 en zeide tot haar knechten: Trekt voor mij uit; ik kom achter u aan. En aan Nabal, haar man, vertelde zij het niet.20 Toen zij nu, rijdend op haar ezel, in een hollen weg van het gebergte afdaalde, daar daalden ook David en zijn mannen af haar tegemoet, zodat zij hen tegenkwam.21 David nu had gezegd: Louter voorniet heb ik alwat dezen in de woestijn behoorde beschermd, zodat geen stuk van al het zijne vermist is; en hij vergeldt mij kwaad voor goed.22 Zo, ja meer nog, doe God aan David, indien ik van al de zijnen een die manlijk is tot het aanbreken van den morgen laat overblijven!23 Toen nu Abigail David zag, steeg zij ijlings van haar ezel af, viel voor David op het aangezicht, wierp zich ter aarde24 en bleef aan zijn voeten liggen. Toen zeide zij: Op mij, mijn heer, rust de schuld; maar laat uw dienstmaagd tot u spreken en hoor de woorden uwer dienstmaagd aan.25 Laat mijn heer zich toch niet storen aan dien deugniet, dien Nabal; want zoals zijn naam is is hijzelf: dwaas betekent zijn naam, en dwaasheid is in hem. En wat mij betreft, ik, uw dienstmaagd, heb de knechten van mijn heer die gij gezonden hebt niet gezien.26 En nu, mijn heer, zo waar als de Heer leeft en zo waar als gijzelf leeft, de Heer heeft u verhinderd met bloedstorting te komen en uzelven recht te verschaffen. Daarom zullen uw vijanden en zij die mijns heren ongeluk zoeken als Nabal worden.27 Voorts, dit huldeblijk, dat uw dienares voor mijn heer heeft medegebracht, laat het gegeven worden aan de knechten die in mijns heren gevolg optrekken.28 Vergeef toch de overtreding uwer dienstmaagd! Immers zal de Heer voor mijn heer zeker een duurzaam huis stichten, omdat mijn heer de oorlogen des Heeren voert en geen kwaad in u gevonden werd uw leven lang.29 Maken mensen zich op om u te vervolgen en u naar het leven te staan, zo zal uw leven in den bundel der levenden bij den Heer, uw god, gebonden zijn en zal hij dat van uw vijanden in een slinger rondslingeren.30 Wanneer dan de Heer aan mijn heer doen zal naar al het goede dat hij aangaande u voorspeld heeft en u tot vorst over Israel aanstelt,31 zo zal u dit geen hinderpaal en struikelblok zijn dat mijn heer zonder noodzaak bloed vergoten en zichzelven recht verschaft heeft. En wanneer de Heer mijn heer goed zal doen, zult gij uw dienstmaagd gedenken en haar weldoen.
32 Nu zeide David tot Abigail: Geloofd zij de Heer, de god van Israel, die u heden mij tegemoet gezonden heeft!33 Gezegend uw doorzicht, en gezegend gijzelf, die mij heden weerhouden hebt met bloedstorting te komen en mijzelven recht te verschaffen.34 Maar zo waar als de Heer, de god van Israel leeft, die mij verhinderd heeft u kwaad te doen, indien gij u niet gehaast hadt en mij tegemoet waart gekomen, er zou van Nabal niemand die manlijk is tot het aanbreken van den morgen zijn overgebleven.35 Toen nam David van haar aan wat zij voor hem had medegebracht en zeide hij tot haar: Ga in vrede huiswaarts; zie, ik heb naar u gehoord en ben u goedgunstig.
36 Toen nu Abigail bij Nabal terugkwam, had deze een maaltijd in zijn huis als een koningsmaal. Nabal was vrolijk en zwaar beschonken. Zij deelde hem dus niets, klein noch groot, mede voor het aanbreken van den morgen.37 Maar den volgenden morgen, toen de roes van Nabal geweken was, deelde zijn vrouw hem het voorgevallene mee; toen bestierf zijn hart en werd hij als een steen.38 En omstreeks tien dagen later sloeg de Heer Nabal en stierf hij.39 Toen David hoorde dat Nabal dood was, zeide hij: Geloofd zij de Heer, die voor mij opgekomen is, den mij aangedanen smaad op Nabal verhaald heeft en zijn dienaar heeft weerhouden van kwaad, terwijl hij het kwaad van Nabal op zijn eigen hoofd heeft doen nederkomen!40 Voorts zond David boden tot Abigail, om haar voor zich tot vrouw te vragen. De dienaren van David, bij Abigail te Karmel aangekomen, spraken tot haar: David heeft ons tot u gezonden, om u voor hem tot vrouw te nemen.41 En zij stond op, wierp zich op het aangezicht ter aarde neder en zeide: Hier hebt gij uw dienstmaagd als slavin, om de voeten van mijns heren knechten te wassen.42 Ijlings maakte Abigail zich op, besteeg haar ezel, ging, door vijf dienstmaagden gevolgd met Davids boden mede, en werd zijn vrouw.43 Ook had David Ahinoam uit Jizreel gehuwd; zodat deze beiden zijn vrouwen waren.44 Maar Saul had zijn dochter Michal, Davids vrouw, aan Palti, den zoon van Lais, uit Gallim, gegeven.