the Week of Christ the King / Proper 29 / Ordinary 34
Click here to join the effort!
Read the Bible
Gereviseerde Leidse Vertaling
1 Koningen 11
1 Koning Salomo nu was een minnaar van vrouwen en nam vele vreemde vrouwen, behalve de dochter van Farao: Moabietische, Ammonietische, Arameesche, Edomietische, Sidonische, Hittietische en Amorietische;2 uit die volken waarvan de Heer den Israelieten gezegd had: Gij zult u met hen niet inlaten, noch zij met u; opdat zij u niet verleiden tot den dienst hunner goden; aan dezen hechtte zich Salomo, minziek.3 Hij had als vrouwen zevenhonderd vorstinnen en driehonderd bijvrouwen; en zijn vrouwen verleidden hem.4 Op zijn ouden dag verleidden Salomo's vrouwen hem tot den dienst van vreemde goden; zodat zijn hart niet onverdeeld, gelijk het hart van zijn vader David, den Heer, zijn god, toebehoorde,5 maar hij Astarte, de godin der Sidoniers, en Milkom, den gruwel der Ammonieten, vereerde.6 Zo deed Salomo wat kwaad was in het oog des Heeren, en bleef aan den Heer niet volstandig getrouw, gelijk zijn vader David.7 Toen bouwde Salomo een hoogte voor Kamos, den gruwel der Moabieten, op den berg ten oosten van Jeruzalem, en voor Moloch, den gruwel der Ammonieten, en voor Astarte, de godin der Sidoniers.8 Aldus deed hij voor al zijn vreemde vrouwen, rookende en offerende aan haar goden.
9 Toen werd de Heer op Salomo vertoornd, omdat hij afvallig was geworden van den Heer, Israels god, die hem tweemaal verschenen was10 en hem uitdrukkelijk verboden had vreemde goden te vereren; maar hij had niet gehouden wat de Heer hem geboden had.11 Zo zeide de Heer tot Salomo: Nademaal dit in u is geweest en gij mijn verbond en de inzettingen die ik u opgelegd had, niet gehouden hebt, zal ik het koninkrijk van u afscheuren en aan uw dienaar geven.12 Doch ter wille van uw vader David zal ik het niet bij uw leven doen; uit de hand uws zoons zal ik het scheuren.13 Edoch niet het ganse koninkrijk zal ik afscheuren: een stam zal ik uw zoon geven, ter wille van mijn knecht David en van Jeruzalem, dat ik heb uitverkoren.
14 En de Heer verwekte Salomo een tegenstander in Hadad, den Edomiet, die van koninklijken bloede in Edom was.15 Toen namelijk David Edom verslagen had en de krijgsoverste Joab was opgetrokken om de gesneuvelden te begraven, had deze alle mannen in Edom omgebracht;16 want zes maanden was Joab daar gebleven met gans Israel, totdat hij alle mannen in Edom had uitgeroeid.17 Maar Hadad ontvlood met enige Edomieten uit zijns vaders dienaren naar Egypte; en Hadad was een jeugdige knaap.18 Zij maakten zich op uit Maon en kwamen in Paran, en namen uit Paran mannen mede, en kwamen in Egypte bij Farao, den koning van Egypte. Deze gaf hem een huis, legde hem het nodige voor zijn onderhoud toe en schonk hem ook land.19 Hadad nu stond bij Farao in hooge gunst: hij gaf hem zijn vrouws zuster, de zuster der koningin Tahpenes, tot vrouw.20 Toen nu de zuster van Tahpenes hem een zoon, Genubath, had geschonken, speende Tahpenes hem in Farao's paleis, en Genubath bleef in het paleis van Farao, onder Farao's zonen.21 Maar toen Hadad in Egypteland gehoord had dat David was ter ruste gegaan bij zijn vaderen en de krijgsoverste Joab gestorven was, zeide Hadad tot Farao: Laat mij gaan; opdat ik mij naar mijn land begeve.22 Farao zeide tot hem: Wat ontbreekt u toch bij mij, dat gij aldus zoekt heen te gaan naar uw land? Doch hij zeide: Niets; maar laat mij toch gaan! En hij maakte zich op en keerde naar zijn land terug. (11-25b) Dit is het kwaad dat Hadad gedaan heeft; hij had een afkeer van Israel en werd koning over Edom.23 Ook verwekte God hem een tegenstander in Rezon, den zoon van Eljada, die zijn heer Hadadezer, den koning van Soba, was ontvloden.24 Toen David hen doodde, verzamelde hij mannen bij zich en werd het hoofd ener bende. Hij nam Damaskus in, bleef aldaar en werd koning te Damaskus.25 Hij was Israels tegenstander het ganse leven van Salomo.
26 Ook Jerobeam, de zoon van Nebat, een Efraimiet, uit Sereda, wiens moeder, een weduwvrouw, Serua heette, een beambte van Salomo, hief zijn hand tegen den koning op.27 Dit zijn de omstandigheden waaronder hij zijn hand tegen den koning ophief: Salomo versterkte het Millo en sloot de gapingen in den muur van de Davidstad, de stad van zijn vader.28 Jerobeam nu was een zeer kloek man; en toen Salomo zag dat de jonge man zijn werk goed deed, maakte hij hem opzichter over den gansen dienst van het huis Jozef.29 Te dier tijd nu, toen Jerobeam eens uit Jeruzalem gegaan was, trof de profeet Ahia, uit Sjilo, hem op den weg aan en leidde hem ter zijde. Ahia nu had een nieuw kleed aan. Als zij dan met hun beiden alleen op het veld waren,30 greep Ahia het nieuwe kleed dat hij omhad, scheurde het in twaalf stukken31 en zeide tot Jerobeam: Neem voor u tien stukken; want zo zegt de Heer, Israels god: Zie, ik scheur het koningschap uit de hand van Salomo en geef? aan u de tien stammen.32 Maar de ene stam zal voor hem zijn; ter wille van mijn knecht David en van Jeruzalem, de stad die ik uit al de stammen Israels heb uitverkoren.33 Nademaal hij mij verlaten en zich voor Astarte, de godin van Sidon, Kamos, den god van Moab, en Milkom, den god der Ammonieten, heeft nedergeworpen, en niet op mijn wegen gewandeld heeft, noch gedaan wat recht is in mijn oog, gelijk zijn vader David.34 Doch niet aan hemzelf zal ik het koninkrijk ontnemen; want tot vorst stel ik hem aan voor zijn ganse leven, ter wille van mijn knecht David, dien ik heb uitverkoren, die mijn geboden en inzettingen heeft onderhouden.35 Ik zal het koninkrijk aan zijn zoon ontnemen, aan u de tien stammen36 en aan zijn zoon een stam geven; opdat mijn knecht David te allen tijde een lamp hebbe voor mijn aangezicht te Jeruzalem, de stad die ik mij verkoren heb om aldaar mijn naam te stellen.37 U zal ik nemen om te heersen naar den vollen wens van uw hart, en gij zult koning over Israel zijn.38 Indien gij dan zult luisteren naar alwat ik u gebieden zal, op mijn wegen wandelen en doen wat recht is in mijn oog, houdende mijn inzettingen en geboden, gelijk mijn knecht David gedaan heeft, zo zal ik met u zijn en u een duurzaam huis bouwen, zoals ik voor David gedaan heb. Ik zal aan u Israel geven,39 om het nakroost van David te dier oorzake te vernederen; evenwel niet voor altoos.40 Salomo nu zocht Jerobeam te doden; maar Jerobeam maakte zich op en vluchtte naar Egypte tot Sjisjak, den koning van Egypte, en bleef in Egypte, tot den dood van Salomo.
41 Het overige nu der geschiedenis van Salomo, alwat hij heeft gedaan, en zijn wijsheid, is beschreven in het boek der geschiedenis van Salomo.42 De tijd dien Salomo te Jeruzalem over geheel Israel geregeerd heeft was veertig jaar.43 Daarna ging Salomo ter ruste bij zijn vaderen en werd in de Davidstad, de stad van zijn vader, begraven. En toen Jerobeam, de zoon van Nebat, dit hoorde--hij was nog in Egypte, waarheen hij voor koning Salomo gevlucht was en waar hij was gebleven en voorspoed had--ging hij naar zijn stad, Sereda, op het gebergte van Efram. En Salomo ging ter ruste bij zijn vaderen, en zijn zoon Rehabeam werd koning in zijn plaats.