the Week of Christ the King / Proper 29 / Ordinary 34
Click here to join the effort!
Read the Bible
Gereviseerde Leidse Vertaling
1 Kronieken 4
1 De zonen van Juda: Peres, Hesron, Kelub, Hur en Sjobal.2 Reaja, de zoon van Sjobal, verwekte Jahath; Jahath verwekte Ahumai en Lahad; dit zijn de geslachten der Soreathieten.3 En dit waren de zonen van Etam: Jizreel, Jisma en Jidbas; hun zuster heette Hasselelponi;4 Penuel was de vader van Gedor, en Ezer de vader van Husja; dit zijn de zonen van Hur, Efraths eerstgeborene, den vader van Bethlehem.5 Ashur, de vader van Tekoa, had twee vrouwen: Helea en Naara.6 Naara baarde hem Ahuzzam, Hefer, de Timenieten en de Ahastarieten; dit zijn de zonen van Naara.7 De zonen van Helea: Sereth, Sohar en Ethnan.8 Kos verwekte Anub, Hassobeba en de geslachten van Aharhel, den zoon van Harum.9 Jabes nu was meer geeerd dan zijn broeders; zijn moeder had hem Jabes genoemd: want, zeide zij, ik heb met smart gebaard.10 En Jabes riep den god van Israel aan: Indien gij, zeide hij, mij rijkelijk zegent en mijn grondgebied uitbreidt, uw hand met mij is en gij alle kwaad weert, zodat ik geen smart heb! --waarop God deed komen wat hij gevraagd had.
11 En Kelub, de broeder van Sjuha, verwekte Mehir; deze was de vader van Eston;12 en Eston verwekte het huis Rafa, Pazeah en Tehinna, den vader van de stad Nahas. Dit zijn de mannen van Rechab.13 De zonen van Kenaz: Othniel en Seraja; de zonen van Othniel: Hathath en Meonothai.14 Meonothai verwekte Ofra, en Seraja verwekte Joab, den vader van het Handwerkersdal; want het waren handwerkslieden.15 De zonen van Kaleb, den zoon van Jefunne: Ir, Ela en Naam; de zoon van Ela: Kenaz.16 De zonen van Jehalleleel: Zif, Zifa, Tirja en Azareel.17 De zonen van Ezra: Jether, Mered, Efer en Jalon. Dit zijn de zonen van Bithja, de dochter van Farao welke Mered gehuwd had; zij werd zwanger en baarde Mirjam, Sjammai en Jisbah, den vader van Estemoa.18 En zijn Judeesche vrouw baarde: Jered, den vader van Gedor, Heber, den vader van Socho, en Jekuthiel, den vader van Zanoah.19 De zonen ener andere Judeesche vrouw: Naham, de vader van Keila, de Garmiet, en Estemoa, de Maachathiet.20 De zonen van Sjimon: Amnon en Rinna, Hanans zoon, en Tilon. De zonen van Jisjei: Zoheth en de zonen van Zoheth.21 De zonen van Sjela, den zoon van Juda: Er, de vader van Lecha, Laeda, de vader van Maresja, en de geslachten van het huis der lijnwaadmakers,? het huis Asbea.22 Voorts Jokim en de mannen van Kozeba en Joas en Saraf, die naar Moab in ballingschap waren gegaan maar herwaarts teruggekeerd zijn. Dit zijn de oude geschiedenissen;23 zij waren de pottebakkers en de bewoners van plantsoenen en schaapskooien; bij den koning, in zijn dienst, hebben zij daar gewoond.
24 De zonen van Simeon: Nemuel, Jamin, Jarib, Zerah, Saul;25 zijn zoon was Sjallum, zijn zoon was Mibsam, zijn zoon was Misma.26 De zonen van Misma: zijn zoon was Hammuel, zijn zoon was Zakkur, zijn zoon was Sjimei.27 En Sjimei had zestien zonen en zes dochters; maar zijn broeders hadden niet vele zonen, en al hun geslachten hebben zij niet gebracht tot het aantal der zonen van Juda.28 Zij woonden te Bersjeba, Molada, Hasar-sjual,29 Bilha, Esem, Tolad,30 Bethuel, Horma, Siklag,31 Beth-markaboth, Hasar-suzim, Beth-birei en Sjaaraim. Dit waren hun steden (totdat David koning werd)32 en gehuchten: Etam, En-rimmon, Tochen, Ether en Asjan; vijf steden33 en al hun gehuchten rondom deze steden tot Baal toe. Dit waren hun woonplaatsen; en zij hielden hun geslachtsregisters.34 Mesjobab, Jamlech, Josja, de zoon van Amasja,35 Joel, Jehu, de zoon van Josjibja, den zoon van Seraja, den zoon van Aziel,36 Eljoenai, Jaakoba, Jesjohaja, Azaja, Adiel, Jezimiel, Benaja37 en Ziza, de zoon van Sjifei, den zoon van Allon, den zoon van Jedaja, den zoon van Sjimri, den zoon van Sjemaja;38 dezen, hier met name opgegeven, waren vorsten in hun geslachten toen hun familien zich sterk vermenigvuldigd hadden;39 zij trokken dus heen, aan den ingang bij Gerar tot oostwaarts van het dal, om weide voor hun kudden te zoeken,40 en vonden vette en vruchtbare weide; het was een ruim en breed, rustig en veilig land; want de vroegere bewoners behoorden tot de zonen van Cham.41 Zij dan, ten tijde van Hizkia, den koning van Juda, met name opgeschreven, kwamen en sloegen hun tenten, alsmede de Meunieten, die zich daar bevonden, troffen hen met den banvloek, tot op dezen dag, en vestigden zich in hun plaats; want daar was weide voor hun kudden.42 Ook zijn van hen van de Simeonieten, vijfhonderd man naar het gebergte Seir getrokken, aan wier hoofd stonden: Pelatja, Nearja, Refaja en Uzziel, zonen van Jisjei;43 zij versloegen het overschot der van Amalek ontkomenen en vestigden zich daar, tot op dezen dag.