the Week of Christ the King / Proper 29 / Ordinary 34
free while helping to build churches and support pastors in Uganda.
Click here to learn more!
Read the Bible
Gereviseerde Lutherse Vertaling
Zacharia 1
1 In de achtste maand van het tweede jaar van Darus geschiedde het woord des Heren tot Zacharia, den zoon van Berechja, den zoon van Iddo, den profeet, zeggende:2 De Heer is toornig geweest op uwe vaderen.3 Daarom zeg tot hen: Dus spreekt de Heer Zebath: Keert u tot Mij, spreekt de Heer Zebath, zo zal Ik Mij tot ulieden keren, spreekt de Heer Zebath.4 Weest niet gelijk uwe vaderen, aan wie de vorige profeten predikten, zeggende: Dus spreek de Heer Zebath: Keert u van uwe kwade wegen en van uwe boze handelingen, maar zij hoorden er niet naar en gaven geen acht op Mij, spreekt de Heer.5 Waar zijn nu uwe vaderen en profeten? Leven zij ook nog?6 Is het niet zo, dat mijne woorden en mijne instellingen, die Ik door mijne knechten, de profeten, heb geboden, uwe vaderen getroffen hebben, zodat zij wederkerende zeiden: Zoals de Heer Zebath voorgenomen had ons te doen, naardat wij wandelden en handelden, Z heeft Hij ons ook gedaan?
7 Op den vierentwintigsten dag der elfde maand, dat is de maand Sebat, in het tweede jaar van Darus, geschiedde het woord des Heren tot Zacharia, den zoon van Berechja, den zoon van Iddo, den profeet, zeggende:8 Ik zag in den nacht, en zie, een man zat op een rood paard en hij hield stil onder de mirten in de landouwe; en achter hem waren rode, bruine en witte paarden.9 En ik zeide: Mijn Heer, wat beduiden deze? En de Engel die met mij sprak, zeide tot mij: Ik zal u tonen wat deze beduiden.10 En de man, die onder de mirten stilhield, antwoordde en zeide: Deze zijn het, die de Heer heeft uitgezonden om het land door te trekken.11 En zij antwoordden den Engel des Heren, die onder de mirten stilhield, en zeiden: Wij zijn door het land getrokken, en zie, alle landen zijn stil.12 Toen antwoordde de Engel des Heren en zeide: Heer Zebath, hoelang nog zult Gij u niet ontfermen over Jeruzalem en over de steden van Juda, op welke Gij toornig zijt geweest reeds zeventig jaar lang?13 En de Heer antwoordde den Engel, die met mij sprak, vriendelijke woorden en troostrijke woorden.14 En de Engel, die met mij sprak, zeide tot mij: Predik, zeggende: Dus spreekt de Heer Zebath: Ik ijver zeer voor Jeruzalem en Sion;15 maar Ik ben zeer toornig op de trotse volken; want Ik was slechts een weinig toornig, maar zij hebben ten kwade geholpen.16 Daarom spreekt de Heer aldus: Ik zal Mij weder tot Jeruzalem keren met barmhartigheid; en mijn huis zal daar gebouwd worden, spreekt de Heer Zebath; ook zal het meetsnoer over Jeruzalem getrokken worden.17 En predik verder, zeggende: Dus spreekt de Heer Zebath: Het zal mijn steden weder welgaan en de Heer zal Sion weder vertroosten en zal Jeruzalem weder verkiezen.
18 En ik hief mijne ogen op en zag, en zie, daar waren vier hoornen.19 En ik zeide tot den Engel, die met mij sprak: Wat beduiden deze? En hij zeide tot mij: Het zijn de hoornen, die Juda, Isral en Jeruzalem verstrooid hebben.20 En de Heer toonde mij vier smeden.21 Toen zeide ik: Wat zullen die doen? En Hij zeide: Dit zijn de hoornen, die Juda zo verstrooid hebben, dat niemand zijn hoofd heeft kunnen opheffen; maar nu zijn dezen gekomen om hen te verschrikken, om de hoornen der volken af te stoten, die den hoorn tegen het land Juda verheven hebben om het te verstrooien.