Read the Bible

¹ Een gebed van David voor Jeduthun om voor te zingen. (62-2) Mijne ziel is stil voor God, die mij helpt.² (62-3) Want Hij is mijn rots, mijn hulp, mijn beschutting, zodat geen val mij zal nederwerpen, hoe groot die ook zij.³ (62-4) Hoe lang belaagt gij allen nen man, om hem te doden, als een hangenden wand en een gescheurden muur.⁴ (62-5) Zij bedenken slechts, hoe zij hem vernederen zullen, leggen zich toe op leugens, spreken goede woorden, maar vloeken in hun hart. Sela.⁵ (62-6) Maar, mijne ziel, wees slechts stil voor God, want Hij is mijne verwachting.⁶ (62-7) Hij is mijn rots, mijn hulp en mijn beschutting, zodat ik niet wankelen zal.⁷ (62-8) Bij God is mijn heil, mijn eer; de steenrots mijner sterkte, mijn toeverlaat is God.

⁸ (62-9) Hoopt op Hem altijd, o lieden; schud uw hart voor Hem uit; God is ons een toeverlaat. Sela.⁹ (62-10) Maar de mensen zijn immers als niets; grote lieden falen ook; zij wegen minder dan niets, zovelen als er zijn.¹⁰ (62-11) Verlaat u niet op onrecht en roof; houdt u niet aan hetgeen niets is; valt u rijkdom toe, zo hecht er uw hart niet aan.¹¹ (62-12) God heeft een woord gesproken; dat heb ik meermalen gehoord: God alleen is machtig.¹² (62-13) En Gij, Heer, zijt genadig, en betaalt ieder naar zijn werk.