the Week of Proper 28 / Ordinary 33
Click here to join the effort!
Read the Bible
Gereviseerde Lutherse Vertaling
Psalmen 49
1 Een psalm voor de kinderen van Korach, om voor te zingen. (49-2) Hoort toe, alle gij volken; merkt op, gij allen, die in dezen tijd leeft:2 gij geringen en gij heren, (49-3) beiden rijken en armen met elkander.3 (49-4) Mijn mond zal van wijsheid spreken, en mijn hart zal verstandige dingen zeggen.4 (49-5) Ik wil voor ene spreuk mijn oor neigen, en bekend maken mijn raadsel bij het geklank op de harp.5 (49-6) Waarom zou ik vrezen in kwade dagen, wanneer de boosheid mijner onderdrukkers mij omringt,
6 die zich verlaten op hun goed, (49-7) en trots zijn op hunnen groten rijkdom?7 (49-8) Niemand kan een broeder verlossen, noch iemand aan God een losgeld geven,8 (49-9) want het kost teveel hunne ziel te verlossen, zodat hij het moet laten blijven eeuwiglijk;9 dat hij leve immer en altoos, (49-10) en den kuil niet ziet.10 (49-11) Want men zal zien, dat zulke wijzen toch sterven, en zowel als de dwazen en zotten omkomen, en hun goed aan anderen moeten achterlaten.11 (49-12) Hunne binnenste gedachte is, dat hunne huizen eeuwig duren, en hunne woningen van geslacht tot geslacht; en zij hebben grote eer op aarde.12 (49-13) Nochtans kunnen zij niet blijven in hunne waardigheid, maar moeten vergaan gelijk het vee.13 (49-14) Dit hun doen is enkel dwaasheid, nochtans prijzen hunne nakomelingen het met hunnen mond. Sela.14 (49-15) Zij liggen in het graf als schapen, de dood knaagt hen; maar de vromen zullen zeer spoedig over hen heersen; en hun trots moet vergaan, in het graf moeten zij blijven.
15 (49-16) Maar God zal mijne ziel verlossen uit het geweld des grafs, want Hij heeft mij aangenomen. Sela.16 (49-17) Laat u niet verbijsteren, wanneer iemand al rijk wordt, wanneer de heerlijkheid van zijn huis groot wordt;17 (49-18) want hij zal in zijn sterven niets medenemen, en zijne heerlijkheid zal hem niet achterna varen.18 (49-19) Maar hij troost zich met dit goede leven, en prijst het, als iemand naar goede dagen tracht.19 (49-20) Zo varen zij hunne vaderen achterna, en zien het licht nimmer weer.20 (49-21) In het kort: wanneer de mens in waardigheid is, en geen verstand heeft, dan vaart hij heen gelijk het vee.