the Fourth Week of Advent
free while helping to build churches and support pastors in Uganda.
Click here to learn more!
Read the Bible
Gereviseerde Lutherse Vertaling
Jozua 17
1 En de stam van Manasse had ook een lot, want hij was Jozefs oudste zoon; en het viel op Machir, den oudsten zoon van Manasse, den vader van Gilead, die een strijdbaar man was; daarom werd hem Gilead en Basan ten deel.2 En op de andere kinderen van Manasse, naar hunne geslachten, viel het ook, namelijk op de kinderen van Abizer, op de kinderen van Helek, op de kinderen van Asril, op de kinderen van Sechem, op de kinderen van Hefer, en op de kinderen van Semida: dit zijn de mannelijke kinderen van Manasse, den zoon van Jozef, naar hunne geslachten.3 Zelafead nu, de zoon van Hefer, den zoon van Gilead, den zoon van Machir, den zoon van Manasse, had geen zonen, maar dochters; en hare namen zijn deze: Mahla, Noa, Hogla, Milka, Tirza.4 En zij traden voor den priester Eleazar en voor Jozua, den zoon van Nun, en voor de oversten, zeggende: De Heer heeft aan Mozes geboden, dat hij ons een erfdeel zou geven onder onze broeders. En men gaf haar een erfdeel onder de broeders haars vaders naar het bevel des Heren.5 Dus vielen aan Manasse tien meetsnoeren ten deel, behalve het land Gilead en Basan, dat aan gene zijde van den Jordaan ligt.6 Want de dochters van Manasse namen een erfdeel onder zijne zonen; en het land van Gilead werd aan de andere kinderen van Manasse ten deel.
7 En de grenspaal van Manasse was van Aser af naar Michmethath, hetwelk Vr Sichem ligt, en strekt zich ter rechterzijde uit tot aan de inwoners van En-Tappuah.8 Want het land Tappuah was van Manasse; maar de grenspaal van Manasse behoorde aan de kinderen van Efram.9 Vandaar loopt hij af naar de beek Kana, tegen het Zuiden der beek. Deze steden behoren aan Efram, en zijn midden onder de steden van Manasse; maar ten Noorden is de grenspaal van Manasse aan de beek, en eindigt aan de zee;10 van Efram tegen het Zuiden; en van Manasse tegen het Noorden, en de zee is beider grenspaal; en zij stoten ten Noorden aan Aser en ten Oosten aan Issaschar.11 Zo had nu Manasse onder Issaschar en Aser: Beth-Sean en hare onderhorige plaatsen; Jibleam en hare onderhorige plaatsen, en de inwoners van Dor en hare onderhorige plaatsen, en de inwoners van Endor en hare onderhorige plaatsen, en de inwoners van Tanach en hare onderhorige plaatsen, en de inwoners van Megiddo en hare onderhorige plaatsen: drie landstreken.12 Doch de kinderen van Manasse konden deze steden niet innemen, want de Kananieten wilden blijven wonen in dat land.13 Maar toen de kinderen Israls machtig werden, maakten zij de Kananieten cijnsbaar en verdreven hen niet.
14 Toen spraken de kinderen van Jozef met Jozua, zeggende: Waarom hebt gij mij slechts n lot en n snoer ten erfdeel gegeven, daar ik immers een groot volk ben, aangezien de Heer mij tot dusver gezegend heeft?15 Toen sprak Jozua tot hen: Dewijl gij een groot volk zijt, zo ga opwaarts in het woud, en houw daar voor u af in het land der Ferezieten en Reuzen, indien het gebergte van Efram voor u te eng is.16 Toen spraken de kinderen van Jozef: Dat gebergte zullen wij niet verkrijgen, want er zijn ijzeren wagens bij al de Kananieten, die in het land der vlakte wonen, bij welke ligt Beth-Sean en hare onderhorige plaatsen en Jizrel in de vlakte.17 Jozua sprak tot het huis van Jozef, tot Efram en Manasse: Gij zijt een groot volk, en dewijl gij van Z grote kracht zijt, zo moet gij niet maar n lot hebben:18 maar het gebergte, waar het woud is, zal het uwe zijn: houw dat om, zo zal dit het einde van uw lot zijn; want gij zult de Kananieten verdrijven, hoewel zij ijzeren wagens hebben en machtig zijn.