the Fourth Week of Advent
Click here to learn more!
Read the Bible
Gereviseerde Lutherse Vertaling
Job 3
1 Daarna deed Job zijnen mond open en vloekte zijnen geboortedag;2 en Job sprak:3 De dag moge verloren zijn, waarop ik geboren ben, en de nacht toen men zeide: Een jongsken is ontvangen.4 Die dag moge duister zijn, en God daarboven moge naar hem niet vragen; geen glans moge over hem schijnen.5 Duisternis en donkerheid mogen hem overweldigen, en dikke wolken mogen op hem blijven, en de damp bij dag make hem afgrijselijk.6 Donkerheid moge dien nacht innemen; hij moge zich onder de dagen des jaars niet verheugen, noch in het getal der maanden komen.7 Zie, die nacht moge eenzaam zijn, en geen gejuich kome daarin.8 De dagvervloekers mogen hem vervloeken, zij, die in staat zijn den leviathan te verwekken.9 Zijne sterren mogen duister zijn in zijne schemering; hij hope op het licht en het kome niet; en hij moge niet zien de oogleden des dageraads;10 omdat hij de deur der baarmoeder voor mij niet gesloten heeft, en niet verborgen het ongeluk voor mijne ogen.
11 Waarom ben ik niet gestorven van den moederschoot af, waarom ben ik niet omgekomen, toen ik uit het lichaam kwam?12 Waarom heeft men mij op den schoot genomen, waarom ben ik met borsten gezoogd?13 Dan zou ik nu liggen en stil zijn, slapen en rust hebben,14 met de koningen en raadsheren op de aarde, die woeste plaatsen bebouwen;15 of met vorsten, die goud hebben, of wier huizen vol zilver zijn;16 of als ene ontijdige geboorte, ware ik niet geweest, als de jonge kinderen, die het licht nooit gezien hebben.17 Aldaar moeten de goddelozen ophouden met razen; aldaar rusten wie veel moeite gehad hebben.18 Daar hebben de gevangenen vrede met elkander, en horen de stem des drijvers niet.19 Daar zijn beiden, klein en groot, de knecht en die van zijnen heer vrijgelaten is.
20 Waarom is het licht gegeven aan den ellendige, en het leven aan de bedroefde harten,21 die den dood verwachten, maar hij komt niet; zij zouden hem wel uit het verborgene willen opgraven;22 die zich zeer verblijden en vrolijk zijn als zij een graf vinden;23 en aan den man, wiens weg verborgen is, dien God voor hem bedekt?24 Want als ik eten zal, moet ik zuchten, en mijn gekerm vliet uit als water.25 Wat ik gevreesd heb is mij overkomen, en hetgeen ik schroomde heeft mij getroffen.26 Was ik niet gelukkig? was ik niet stil? had ik geen goede rust? En er komt zulke onrust!