the Week of Proper 28 / Ordinary 33
Click here to learn more!
Read the Bible
Gereviseerde Lutherse Vertaling
Jesaja 7
1 Het geschiedde ten tijde van Achaz, den zoon van Jotham, den zoon van Uzza, den koning van Juda, dat Rezin de koning van Syri, en Pekah, de zoon van Remalia, de koning van Isral, optrokken naar Jeruzalem, om daartegen te strijden; maar zij konden het niet bemachtigen.2 Toen werd aan Davids huis geboodschapt: De Syrirs hebben zich gelegerd in Efram. Toen beefde zijn hart en het hart zijns volks, gelijk de bomen in het woud beven van den wind.3 Maar de Heer sprak tot Jesaja: Ga heen, Achaz tegemoet, gij en uw zoon Schear-Jaschub, aan het einde van de waterleiding des oppersten vijvers, aan den weg bij den akker des vollers;4 en zeg tot hem: Bedaar en wees stil, vrees niet en uw hart zij niet versaagd voor deze twee rokende stukken brandhout, namelijk voor den toorn van Rezin en van de Syrirs en van den zoon van Remalia,5 omdat de Syrirs tegen u een kwaden aanslag gemaakt hebben met Efram en den zoon van Remalia, en zeggen:6 Wij willen optrekken tot Juda en het benauwen, en het onder ons verdelen, en den zoon van Tabel daarin tot koning stellen.7 Want aldus spreekt de Heere Heere: Het zal niet bestaan noch alzo geschieden;8 maar gelijk Damaskus het hoofd van Syri is, zo zal Rezin het hoofd van Damaskus zijn, en over vijfenzestig jaar zal het met Efram uit zijn, dat het geen volk meer is;9 en gelijk Samari het hoofd is van Efram, zo zal de zoon van Remalia het hoofd van Samari zijn. Indien gij niet gelooft, gij zult voorzeker niet bevestigd worden.
10 En de Heer sprak verder tot Achaz, zeggende:11 Eis u een teken van den Heer uwen God, hetzij beneden in de diepte of boven in de hoogte.12 Maar Achaz sprak: Ik wil het niet eisen, opdat ik den Heer niet verzoeke.13 Toen sprak hij: Welaan, hoort dan, gij huis van David; is het ulieden niet genoeg, dat gij de mensen kwelt, moet gij ook mijnen God kwellen?14 Daarom zal de Heer zelf ulieden een teken geven. Zie, de maagd is zwanger, en zal een zoon baren, dien zal zij noemen Immanul.15 Melk en honig zal men eten, totdat hij weet het kwade te verwerpen en het goede te kiezen;16 doch eer dit jongsken zal weten het kwade te verwerpen en het goede te kiezen, zal dat land, voor welks twee koningen gij angst hebt, verlaten zijn.
17 Maar de Heer zal over u en over uw volk en over uws vaders huis dagen doen komen, hoedanige niet gekomen zijn sedert den tijd, dat Efram van Juda gescheiden is door den koning van Assyri.18 Want in dien tijd zal de Heer herwaarts lokken de vliegen, die aan het einde der wateren van Egypte zijn, en de bijen, die in het land van Assur zijn,19 dat zij komen en zich allen nederlaten in de woeste valleien en in de kloven der rotsen, op alle heggen en in alle bossen.20 In dien tijd zal de Heer het haar van het hoofd en de voeten afscheren, en den baard wegnemen door een gehuurd scheermes, namelijk door degenen, die aan de overzijde der rivier zijn, door den koning van Assyri.21 Ook zal in dien tijd een man een jonge koe en twee jonge schapen houden,22 en hij zal zoveel te melken hebben, dat hij boter eten zal; want wie in het land overblijven zal, die zal melk en honig eten.23 Ook zal het in dien tijd geschieden, dat, waar nu duizend wijnstokken staan, duizend zilverlingen waard, doornen en distels zullen groeien,24 zodat men met pijlen en bogen daarheen moet gaan; want in het gehele land zullen doornen en distels zijn,25 zodat men ook tot al de bergen, die men met houwelen pleegt om te hakken, niet kan komen uit vrees voor de doornen en distels; maar men zal daarop runderen drijven en ze door schapen laten vertreden.