the Week of Proper 28 / Ordinary 33
Click here to learn more!
Read the Bible
Gereviseerde Lutherse Vertaling
Jesaja 47
1 Daal neder, jonkvrouw, gij dochter van Babel, zet u in het stof, zet u op de aarde; want de dochter der Chalden heeft geen troon meer. Men zal u niet meer de tedere en wellustige noemen.2 Neem den molen en maal meel; ontvlecht uwe haarlokken, ontbloot den voet, ontdek den schenkel, waad door het water,3 opdat uwe schaamte ontdekt en uwe schande gezien worde; Ik zal Mij wreken, en Mij door niemand laten verbidden.4 Onze Verlosser is Hij, wiens naam is Heer Zebath, de Heilige van Isral.5 Zet u in de stilte, ga in de duisternis, gij dochter der Chalden; want gij zult niet meer beheerscheres der koninkrijken worden genoemd.6 Want toen Ik op mijn volk toornig was, gaf Ik mijn erfdeel ontheiligd in uwe hand; maar gij beweest hun geen barmhartigheid, ook den ouden maaktet gij uw juk al te zwaar,
7 en dacht: Ik zal koningin zijn eeuwiglijk. Doch gij hebt dit niet ter harte genomen, noch daaraan gedacht, dat het zulk een einde zou nemen.8 Hoor dan nu dit, gij die in weelde leeft en zo gerust zit, en in uw hart zegt: Wat ik ben, dat is niemand meer, ik zal geen weduw worden noch onvruchtbaar blijven:9 maar die beide zullen u overkomen, schielijk, op n dag, kinderloosheid en weduwschap; in volle maten zullen zij u overkomen, wegens de menigte uwer toverijen en de veelheid uwer bezweringen.10 Want gij hebt u op uwe boosheid verlaten, toen gij dacht: Men ziet mij niet. Uwe wijsheid en kunst heeft u terneder gestort; gij spraakt in uw hart: Wat ik ben, dat is niemand meer.11 Daarom zal over u een ongeluk komen, welks dageraad gij niet weten zult; en een verderf zal u overvallen, dat gij niet zult kunnen verzoenen; en er zal plotseling ene verwoesting over u komen, die gij niet vermoedt.12 Treed dan nu op met uwe bezwering en met de menigte uwer toverijen, met welke gij u van jongs af bemoeid hebt: misschien zult gij u voordeel kunnen verschaffen, misschien u kunnen sterken.13 Gij zijt vermoeid van de menigte uwer raadslagen: laat herwaarts treden en u helpen, die den loop des hemels waarnemen, die naar de sterren kijken, die naar de maanden berekenen wat u overkomen zal.14 Zie, zij zijn als stoppels welke het vuur verbrandt; zij kunnen hun leven niet redden uit de vlam; want het zal geen gloed zijn, waarbij men zich warmen, noch een vuur waarbij men zitten kan.15 Alzo zullen zij u zijn, met wie gij u bemoeid hebt, met wie gij van uwe jeugd af aan gehandeld hebt, elk zal zijnsweegs dwalen, en er is niemand, die u redden kan.