the Week of Proper 28 / Ordinary 33
Click here to join the effort!
Read the Bible
Gereviseerde Lutherse Vertaling
Jesaja 33
1 Wee u, gij verwoester, meent gij, dat gij met zult verwoest worden? En gij, verachter, meent gij, dat men u niet verachten zal? Als gij het verwoesten hebt voltooid, zult gij ook verwoest worden; als gij het verachten hebt voleindigd, zal men u weder verachten.2 Heer, wees ons genadig, want wij wachten op U; wees onze arm elken morgen, ja ons heil in den tijd der droefenis.3 Laat de volken wegvlieden voor het grote gedruis, en de natin verstrooid worden, als Gij U verhoogt.4 Dan zal men uwen buit opzamelen, gelijk men de sprinkhanen opzamelt; en gelijk de kevers verjaagd worden, als men ze overvalt.5 De Heer is verheven, want Hij woont in de hoogte; Hij heeft Sion vervuld met gericht en gerechtigheid.6 Daarom zal er in uw tijd zijn geloof, rijkdom aan heil, wijsheid en verstand; en de vreze des Heren zal zijn schat zijn.7 Zie, hunne boden roepen daarbuiten, en de gezanten des vredes wenen bitterlijk;8 de paden zijn woest, niemand gaat meer op den weg; hij houdt noch trouw noch woord, hij verwerpt de steden, en acht de lieden niet.9 Het land ligt beklagelijk en jammerlijk; de Libanon staat schandelijk afgehouwen; Saron is als een vlak veld, en Basan en Karmel zijn verwoest.10 Nu wil Ik Mij opmaken, spreekt de Heer, nu zal Ik Mij verheffen, nu zal Ik in mijne hoogheid komen.11 Van stro gaat gijlieden zwanger, stoppels baart gij; het vuur zal u met uwen moed verteren;12 want de volken zullen als kalk verbrand worden, gelijk men de afgehouwen doornen met vuur aansteekt.
13 Zo hoort nu, gij die verre zijt, wat Ik gedaan heb; en gij die nabij zijt, erkent mijne macht.14 De zondaars te Sion zijn verschrikt, siddering heeft de huichelaars aangegrepen, en zij zeggen: Wie is er onder ons, die bij een verterend vuur kan wonen: wie is er onder ons, die wonen kan bij den eeuwigen gloed?15 Wie in gerechtigheid wandelt en spreekt hetgeen recht is; wie het onrecht haat en de gierigheid; wie zijne handen weerhoudt, dat hij geen geschenken neme; wie zijne oren toestopt, dat hij geen bloedschulden hore, en zijne ogen toehoudt, dat hij niets kwaads aan schouwe:16 die zal in de hoogte wonen, en steenrotsen zullen zijne vesting en beschutting zijn; zijn brood wordt hem gegeven, zijn water faalt nooit.17 Uwe ogen zullen den koning zien in zijnen luister, gij zult het land wijd gemaakt zien;18 zodat uw hart zich verwonderen zal, zeggende: Waar zijn nu de schrijvers, waar is de betaalmeester, waar is hij, die de torens telt?19 Daarenboven zult gij dat sterke volk niet meer zien, een volk, dat zo diep van spraak is, dat men ze nauwelijks horen kan, en zo onduidelijk van tong, dat men ze niet verstaan kan.20 Aanschouw Sion, de stad onzer bijeenkomsten, uwe ogen zullen Jeruzalem zien, ene verzekerde woning, ene hut, die niet weggevoerd wordt, wier pennen nimmermeer zullen uitgetrokken worden, en van welker zelen geen verscheurd wordt;21 want de Heer zal aldaar bij ons machtig zijn, en daar zullen wijde watergrachten zijn, zodat er geen schuit met riemen door kan varen, noch galeien kunnen oversteken.22 Want de Heer is onze rechter; de Heer is onze meester; de Heer is onze koning; Hij, Hij zal ons helpen.23 Dat zij hunne touwen spannen, zij zullen toch niet houden; alzo zullen zij ook de vlaggen op den mast niet uitsteken. Dan zal er onmetelijke buit uitgedeeld worden, zodat zelfs lammen roven zullen;24 en geen inwoner zal zeggen: Ik ben zwak, want het volk, dat daarin woont, zal vergeving van zonde erlangen.