the Week of Proper 28 / Ordinary 33
Click here to join the effort!
Read the Bible
Gereviseerde Lutherse Vertaling
2 Kronieken 21
1 En Josafat ontsliep met zijne vaderen, en werd begraven bij zijne vaderen in Davids stad; en zijn zoon Joram werd koning in zijne plaats.2 En hij had broeders, zonen van Josafat: Azarja, Jehil, Zecharja, Azarjahu, Michal en Sefatja; deze allen waren zonen van Josafat, den koning van Juda.3 En hun vader gaf hun vele geschenken van zilver, goud en kleinodin, met vaste steden in Juda; maar het koninkrijk gaf hij aan Joram, want deze was de eerstgeborene.4 Toen nu Joram gevestigd was in het koninkrijk zijns vaders, en machtig werd, doodde hij al zijne broeders met het zwaard, en ook enigen der oversten in Isral.5 Twee en dertig jaar was Joram oud, toen hij koning werd, en hij regeerde acht jaar te Jeruzalem.6 En hij wandelde op den weg der koningen van Isral, zoals Achabs huis gedaan had, want ene dochter van Achab was zijne vrouw; en hij deed hetgeen den Heer mishaagde.7 Maar de Heer wilde Davids huis niet verderven, om het verbond, dat Hij met David gemaakt had, en vermits Hij gesproken had om hem en zijnen kinderen altoos een schijnsel te geven.8 In zijnen tijd vielen de Edomieten af van Juda, en stelden een koning over zich aan.9 En Joram was doorgetrokken met zijne oversten en al de wagens met hem; en hij had zich des nachts opgemaakt, en had de Edomieten, die hem omringden, en de oversten der wagens geslagen.10 Doch de Edomieten bleven afvallig van Juda tot op dezen dag. Op denzelfden tijd viel ook Libna van hem af; want hij verliet den Heer, den God zijner vaderen.11 Ook maakte hij hoogten op de bergen in Juda, en hij deed de inwoners van Jeruzalem hoereren, en verleidde Juda.
12 Toen kwam er een geschrift van den profeet Ela tot hem, dat luidde aldus: Z spreekt de Heer, de God van uwen vader David: Omdat gij niet gewandeld hebt op de wegen van uwen vader Josafat, noch op de wegen van Asa, den koning van Juda,13 maar gewandeld hebt op den weg der koningen van Isral, en gemaakt, dat Juda en de inwoners van Jeruzalem hoereren, gelijk het huis van Achab gehoereerd heeft, en daarenboven uws broeders van uws vaders huis gedood hebt, die beter waren dan gij,14 --zie, zo zal de Heer u met ene grote plaag slaan aan uw volk, aan uwe kinderen, aan uwe vrouwen en aan al uwe have;15 en gij zult ene zware krankheid hebben in uw ingewand, totdat uw ingewand vanwege de krankheid uitgaan zal van dag tot dag.16 Alzo verwekte de Heer tegen Joram den geest der Filistijnen en der Arabieren, die aan de zijde der Moren wonen;17 en zij trokken op tegen Juda en braken daarin door, en voerden alle have weg, die er was in het huis des konings, benevens zijne zonen en zijne vrouwen, zodat hem geen zoon overbleef dan Joahaz, zijn jongste zoon.18 En na dit alles sloeg de Heer hem in zijn ingewand met zulk ene krankheid, dat zij niet te genezen was;19 en toen dat duurde van dag tot dag, totdat de tijd van twee jaren om was, toen ging zijn ingewand van hem met zijne krankheid, en hij stierf in grote pijnen; en zij maakten voor hem geen branding, gelijk zij voor zijne vaderen gedaan hadden.20 Twee en dertig jaar was hij oud, toen hij koning werd, en hij regeerde acht jaar te Jeruzalem; en hij ging heen zonder betreurd te worden, en zij begroeven hem in Davids stad, maar niet in de graven der koningen.