the Week of Proper 28 / Ordinary 33
Click here to join the effort!
Read the Bible
Gereviseerde Lutherse Vertaling
1 Kronieken 17
1 En het geschiedde, toen David in zijn huis woonde, dat hij tot den profeet Nathan zeide: Zie, ik woon in een cederen huis, en de ark des verbonds des Heren is onder de tapijten.2 En Nathan zeide tot David: Al wat in uw hart is, doe dat, want God is met u.3 En in dien nacht kwam Gods woord tot Nathan, zeggende:4 Ga heen en zeg tot David, mijnen knecht: Dus spreekt de Heer: Gij zult Mij geen huis bouwen tot ene woning;5 want Ik heb in geen huis gewoond van dien dag af, dat Ik de kinderen Israls uitvoerde, tot op dezen dag toe, maar Ik ben geweest waar de tent geweest is en de woning.6 Waar Ik ook in geheel Isral ben rondgetrokken, heb Ik wel ooit gesproken tot een der richters van Isral, dien Ik gebood mijn volk te weiden, en gezegd: Waarom bouwt gij Mij geen cederen huis?7 Zo zeg nu aldus tot mijnen knecht David: Dus spreekt de Heer Zebath: Ik heb u genomen uit de weide van achter de schapen,' dat gij een vorst zoudt zijn over mijn volk Isral;8 en Ik ben met u geweest waar gij heengegaan zijt, en heb al uwe vijanden voor u uitgeroeid, en heb u een naam gemaakt gelijk den naam der groten op de aarde;9 en voor mijn volk Isral heb Ik ene plaats besteld, en heb het geplant, dat het aldaar wone en niet meer bewogen worde, en de boze lieden zullen het niet meer krenken, zoals te voren10 en in de tijden, toen Ik gebood, dat er richters zouden zijn over mijn volk Isral; en Ik heb al uwe vijanden verootmoedigd. En Ik verkondig u, dat de Heer u een huis bouwen zal.11 Wanneer nu uwe dagen uit zijn, dat gij heengaat tot uwe vaderen, zo zal Ik uw zaad na u doen opstaan, hetwelk een uwer zonen zal zijn: dien zal Ik zijn koninkrijk bevestigen.12 Die zal Mij een huis bouwen, en Ik zal zijnen troon bevestigen eeuwiglijk.13 Ik zal zijn vader zijn en hij zal mijn zoon zijn; en Ik zal mijne barmhartigheid van hem niet afwenden, gelijk Ik ze heb afgewend van hem, die Vr u was.14 En Ik zal hem zetten in mijn huis en in mijn koninkrijk eeuwiglijk, dat zijn troon bestendig zij eeuwiglijk.15 En toen Nathan naar al deze woorden en naar dit gezicht tot David gesproken had,
16 kwam koning David en bleef voor den Heer, en sprak: Wie ben ik, Heere God, en wat is mijn huis, dat Gij mij tot hiertoe gebracht hebt?17 En dit hebt Gij nog te weinig geacht, o God, maar Gij hebt van het huis uws knechts ook nog gesproken tot in verre tijden; en Gij hebt mij aangezien op menselijke wijze, Gij die in de hoogte de Heere God zijt.18 Wat zal David meer tot U spreken, daar Gij uwen knecht heerlijk maakt? Gij toch kent uwen knecht.19 Heer, om uws knechts wil en naar uw hart hebt Gij al deze grote dingen gedaan, en hem al deze heerlijkheid bekend gemaakt.20 Heer, uwsgelijke is er niet, en er is geen God dan gij, naar alles wat wij met onze oren gehoord hebben.21 En waar is een volk op de aarde als uw volk Isral, om welks wil God heengegaan is om het zich tot een volk te verlossen, en zich een naam te maken door grote en verschrikkelijke dingen, door volken uit te stoten voor uw volk, hetwelk Gij uit Egypte verlost hebt?22 En Gij hebt uw volk Isral U tot een volk gemaakt, eeuwiglijk, en Gij, Heer, zijt hun God geworden.23 Nu Heer, het woord, hetwelk Gij gesproken hebt over uwen knecht en over zijn huis, worde waar, eeuwiglijk, en doe zoals Gij gesproken hebt.24 Ja, het worde waar en uw naam worde groot, eeuwiglijk, zodat men zegge: De Heer Zebath, Israls God, is God over Isral; en het huis van uwen knecht David zij bevestigd voor U. Want Gij, mijn God,25 Gij hebt het oor van uwen knecht geopend, dat Gij hem een huis wilt bouwen; daarom heeft uw knecht moed gevonden, dat hij zijn gebed voor U zou uitstorten.26 Nu, Heer, Gij zijt God, en hebt dat goede tot uwen knecht gesproken.27 Zo begin dan het huis uws knechts te zegenen, dat het eeuwiglijk zij voor uwe ogen; want wat Gij, Heer, zegent, dat is gezegend eeuwiglijk.