Read the Bible

¹ Een psalm van David, op zijn vlucht voor zijn zoon Absalom. (3-2) Heer, hoe talrijk zijn mijn wederpartijders! Talrijk zijn zij die tegen mij opstaan,² (3-3) talrijk zij die van mij zeggen: Er is geen heil voor hem bij zijn God.³ (3-4) Doch gij, Heer, zijt een schild dat mij dekt, mijn roem en een die mijn hoofd verheft.

⁴ (3-5) Als ik luide tot den Heer roep, verhoort hij mij van zijn heiligen berg.⁵ (3-6) Ik legde mij neder en sliep in, ik ontwaakte, omdat de Heer mij steunde.⁶ (3-7) Ik vrees voor geen tienduizenden volks, die rondom tegen mij hebben postgevat.⁷ (3-8) Sta op, Heer, red mij, mijn God! Want gij sloegt al mijn vijanden op de kaak, braakt de tanden der bozen stuk.⁸ (3-9) Bij den Heer is het heil; uw zegen ruste op uw volk!