the Week of Christ the King / Proper 29 / Ordinary 34
Click here to learn more!
Read the Bible
Gereviseerde Leidse Vertaling
Micha 7
1 Wee mij, want het gaat mij als bij de inzameling van het ooft, bij de nalezing van den wijnoogst, wanneer er geen tros meer is om te eten, geen vroegrijpe vijg, waarnaar ik verlangde:2 verdwenen zijn de vromen uit het land, geen rechtschapene is er meer onder de mensen; allen loeren zij op bloedvergieten, zij maken met netten jacht op elkander.3 Slechts tot kwaaddoen deugen hun handen; de vorst eist, de rechter wijst recht voor loon; de grote spreekt zijn zielsbegeerte uit, en verwringt alles.4 De beste van hen is als een doornstruik, de rechtschapenste als een heg. Wee, uw bezoeking komt; reeds vangt uw ontzetting aan!5 Vertrouwt geen vriend, verlaat u op geen makker; pas op uw woorden voor haar die in uw armen ligt;6 want de zoon minacht den vader, de dochter staat op tegen haar moeder, de schoondochter tegen haar schoonmoeder; 's mensen huisgenoten zijn zijn vijanden.
7 Ik daarentegen zal uitzien naar den Heer, verbeiden den god mijns heils: mijn god zal naar mij horen.8 Verheug u niet over mij, vijandin! al ben ik gevallen, ik sta weer op; al zit ik in duisternis, de Heer is mij een licht.9 's Heeren toorn zal ik dragen, omdat ik tegen hem heb gezondigd, totdat hij het voor mij opneemt en mij recht verschaft, mij uitvoert in het licht, en ik zie, hoe hij gerechtigheid oefent.10 Als mijn vijandin het ziet, zal schaamte haar bedekken, haar die tot mij zeide: Waar is de Heer, uw god? Dan zien mijn ogen op haar neer, wanneer zij als straatvuil vertreden wordt.11 Op den dag waarop uw muren gebouwd worden, op dienzelfden zal men u ver wegdrijven,12 op dienzelfden zal het ongeluk u genaken, van Assur tot Egypte, en van Egypte tot de rivier, van zee tot zee, van berg tot berg,13 en zal de aarde een wildernis worden om haar bewoners, tot straf voor hun gedrag.
14 Weid met uw staf uw volk, de schapen die uw erfdeel zijn, die afgezonderd een bos te midden ener gaarde bewonen; laat hen in Bazan en Gilead grazen, gelijk van ouds.15 Doe ons wonderen zien, als toen gij uittoogt uit Egypteland.16 De volken zien het en schamen zich over hun gebrek aan kracht; zij leggen de hand op den mond, en hun oren worden doof.17 Zij zullen stof lekken als slangen, bevend uit hun krochten komen, als wat in het stof schuifelt, zich sidderend keren tot den Heer, onzen god, en voor u vrezen.18 Wie is God als gij, die de schuld vergeeft, de misdrijven van het overschot uws erfdeels voorbijziet? die niet voor eeuwig zijn toorn vasthoudt, maar in goedertierenheid welgevallen heeft.19 Weer zal hij zich over ons ontfermen, onze schuld vertreden. Ja, gij zult al onze zonden in de kolken der zee werpen,20 trouw bewijzen aan Jakob, goedertierenheid aan Abraham, zoals gij onzen vaderen van oudsher met eede beloofd hebt.