Read the Bible

¹ Toen Jezus deze rede ten einde gebracht had, verliet hij Galilea en ging naar het Joodse land aan de overzijde van den Jordaan;² vele scharen volg den hem, en hij genas ze aldaar.

³ En Farizeen kwamen tot hem om hem op de proef te stellen; zij zeiden: Is het geoorloofd zijn vrouw om iedere reden te verstoten?⁴ Hij antwoordde: Hebt gij niet gelezen dat de Schepper hen van den aanvang af man en vrouw heeft gemaakt,⁵ en gezegd heeft: Daarom zal een mens zijn vader en moeder verlaten en zijn vrouw aanhangen; en die twee zullen een vlees worden?⁶ Zij zijn dus niet meer twee maar een vlees. Wat dus God heeft verenigd scheide de mens niet.⁷ Zij zeiden hem: Waarom heeft dan Mozes. verboden haar te verstoten zonder haar een scheidbrief te geven?⁸ Hij zeide hun: Mozes heeft om de hardheid van uw hart u toegestaan uw vrouwen te verstoten; maar van den aanvang af is het zo niet geweest.⁹ En ik zeg u: Wie zijn vrouw verstoot tenzij wegens hoererij en een andere trouwt, die doet overspel.¹⁰ Toen zeiden de leerlingen tot hem: Als het zo staat met de verhouding tussen man en vrouw, dan is het niet geraden te trouwen.¹¹ Hij zeide tot hen: Allen vatten dit woord niet; alleen zij wien dat gegeven is.¹² Want er zijn ontmanden die zo geboren zijn; er zijn er die door de mensen zo zijn gemaakt; er zijn er ook die zichzelf ontmand hebben om het Koninkrijk der hemelen. Wie het vatten kan vatte het!

¹³ Toen werden kinderen tot hem gebracht, opdat hij biddend hun de handen mocht opleggen. De leerlingen weerden hen af;¹⁴ maar Jezus zeide: Laat de kinderen begaan en verhindert ze niet tot mij te komen; want aan dezulken behoort het Koninkrijk der hemelen.¹⁵ En na hun de handen opgelegd te hebben vertrok hij.

¹⁶ Daar kwam iemand tot hem met de woorden: Meester, wat goeds moet ik doen om het eeuwige leven te verkrijgen?¹⁷ Hij zeide hem: Wat vraagt gij mij over het goede? Een is de Goede. Maar wilt gij het leven ingaan, onderhoud de geboden.¹⁸ Hij zeide hem: Welke? Jezus zeide: Gij zult niet doodslaan, geen overspel doen, niet stelen, geen vals getuigenis afleggen,¹⁹ eer uw vader en moeder, en heb uw naaste lief als uzelf.²⁰ De jongeling zeide tot hem: Dat alles heb ik onderhouden; waarin schiet ik dan nu nog tekort?²¹ Jezus zeide hem: Wilt gij volmaakt zijn, welaan dan, verkoop alwat gij hebt en geef het aan de armen; zo zult gij een schat in den hemel hebben; kom dan en volg mij.²² Maar toen de jongeling dit hoorde, ging hij bedroefd weg; want hij had veel bezittingen.

²³ Nu zeide Jezus tot zijn leerlingen: Voorwaar, ik zeg u, het zal een rijke zwaarvallen het Koninkrijk der hemelen in te gaan.²⁴ Ja, zeg ik u, het is lichter dat een kameel door het oog van een naald gaat dan dat een rijke in het Koninkrijk Gods komt.²⁵ Op het horen hiervan stonden de leerlingen diep verslagen en zeiden: Maar wie kan dan behouden worden?²⁶ En Jezus zag hen aan en zeide: Bij mensen is dit onmogelijk, maar bij God is alles mogelijk.²⁷ Toen nam Petrus het woord en zeide: Zie, wij hebben alles verlaten en zijn u gevolgd; wat zal dan ons deel zijn?²⁸ Jezus zeide hun: Voorwaar, ik zeg u, gij die mij zijt gevolgd zult bij de Wedergeboorte, wanneer de Mensenzoon op. zijn heerlijken troon gezeten is, ook op twaalf tronen zitten, rechtsprekend over de twaalf stammen Israels.²⁹ En ieder die verlaten heeft huizen, broeders, zusters, vader, moeder, kinderen of akkers om mijn naam zal veel meer dan dat ontvangen en het eeuwige leven beerven.³⁰ Maar vele eersten zullen laatsten zijn en laatsten eersten.