the Week of Christ the King / Proper 29 / Ordinary 34
Click here to learn more!
Read the Bible
Gereviseerde Leidse Vertaling
Mattheüs 13
1 Op dien dag verliet Jezus zijn huis en zette zich aan de zee neer.2 Nu verzamelden zich zovele scharen om hem dat hij op een schip zitten ging, terwijl de schare op den oever stond.3 Hij sprak veel tot hen in gelijkenissen, aldus: Een zaaier ging uit om te zaaien4 Toen hij zaaide, viel een deel langs den weg, en de vogels kwamen en aten het op.5 Een ander deel viel op steenachtige plaatsen, waar het niet veel aarde had, en schoot terstond op, omdat het slechts een dunne laag aarde vond;6 maar toen de zon was opgegaan, verschroeide het en verdorde, omdat het geen wortel had.7 Een ander deel viel op de doornen, en de doornen schoten op en verstikten het.8 Een ander deel viel in de goede aarde en leverde vrucht, honderd voud, zestig voud of dertigvoud.9 Wie oren heeft hore!10 Hierop kwamen de leerlingen tot hem en zeiden: Waarom spreekt gij tot U. hen in gelijkenissen?11 Hij gaf hun ten antwoord: Omdat het u gegeven is de heilsgeheimen van het Koninkrijk der hemelen te verstaan, maar hun is dit niet gegeven.12 Want alwie heeft, hem zal gegeven worden, en hij zal overvloed hebben; maar wie niet heeft, van hem zal ook wat hij heeft weggenomen worden.13 Daarom spreek ik tot hen in gelijkenissen, omdat zij ziende niet zien en horende niet horen.14 In hen wordt de profetie van Jezaja vervuld: Met het gehoor zult gij horen en toch niet verstaan, ziende zult gij zien en toch geen inzicht hebben.15 Want het hart van dit volk is dik geworden, met de oren hoorden zij bezwaarlijk, en hun ogen sloten zij; opdat zij niet met de ogen zouden zien, met de oren horen, met het hart verstaan en zich bekeren, en ik hen geneze.16 Uw ogen daarentegen zijn zalig omdat zij zien en uw oren omdat zij horen.17 Waarlijk, ik zeg u, vele profeten en rechtschapenen hebben begeerd te zien wat gij aanschouwt, maar zagen het niet, en te horen wat gij hoort, maar hoorden het niet.18 Verneemt gij dus de gelijkenis van den zaaier.19 Wanneer iemand het woord van het Koninkrijk hoort en niet verstaat, dan komt de Boze en rooft wat in zijn hart gezaaid is; dit is de weg waarlangs het zaad gevallen is.20 De steenachtige plaats waarop het zaad viel, dat is hij die het woord hoort en dadelijk met vreugde aanneemt;21 doch hij heeft geen wortel in zichzelf, maar is een mens van het ogenblik: bij druk of vervolging om het woord komt hij aanstonds ten val.22 De doornen waartussen het zaad gevallen is, dat is hij die het woord hoort, en de wereldse zorgen en de verleiding van den rijkdom verstikken het en het blijft onvruchtbaar.23 En de goede aarde waarop het zaad viel, dat is hij die het woord hoort en verstaat, die vrucht draagt en of honderd voud, of zestig voud, of dertigvoud voortbrengt.
24 Een andere gelijkenis hield hij hun aldus voor: Het gaat met het Koninkrijk der hemelen als met een mens die goed zaad in zijn akker zaaide:25 maar toen de mensen sliepen, kwam zijn vijand, zaaide onkruid tussen de tarwe en ging heen.26 Toen nu het graan ontkiemde en vrucht begon te krijgen, vertoonde zich ook het onkruid.27 De slaven van den eigenaar kwamen bij hem en zeiden: Heer, hebt gij niet goed zaad op uw akker gezaaid; hoe komt hij dan aan dat onkruid?28 Hij zeide: Een vijandig mens heeft dat gedaan. Nu vroegen de slaven hem: Wilt gij dan dat wij het gaan uitwieden?29 Maar hij zeide: Neen. Gij mocht eens bij het uitwieden van het onkruid tegelijk de tarwe uittrekken.30 Laat ze beide opgroeien tot aan den oogst; en in den oogsttijd zal ik aan de maaiers zeggen: Brengt eerst het onkruid bijeen en bindt het aan bossen om het te verbranden, maar brengt de tarwe in mijn schuur.31 Een andere gelijkenis hield hij hun aldus voor: Het gaat met het Koninkrijk der hemelen als met een mosterdzaadje, dat iemand nam en op zijn akker zaaide.32 Het is wel het kleinste van alle zaden, maar wanneer het opwast, is het groter dan de moeskruiden en wordt een boom; zodat de vogelen des hemels in zijn takken komen nestelen.33 Een andere gelijkenis verhaalde hij hun: Het Koninkrijk der hemelen is gelijk aan zuurdeesem, door een vrouw in drie schepels meel gemengd, totdat dit geheel was gegist.34 Dit alles sprak Jezus voor de scharen in gelijkenissen, en zonder gelijkenis sprak hij tot hen niet;35 opdat vervuld zou worden wat door den profeet gezegd is: Ik zal mijn mond openen in gelijkenissen, uitbrengen wat van den beginne verborgen is.36 Toen liet hij de scharen van zich gaan en ging naar huis. Nu kwamen zijn leerlingen tot hem met het verzoek: Leg ons de gelijkenis van het onkruid op den akker uit.37 Hij gaf ten antwoord: Hij die het goede zaad zaait is de Mensenzoon,38 de akker is de wereld, het goede zaad zijn de zonen des Koninkrijks, het onkruid de zonen van den Boze,39 de vijand die het zaait is de Duivel, de oogst is de voleinding der wereld, de maaiers zijn de engelen.40 Dus, evenals het onkruid verzameld en met vuur verbrand wordt, zo zal het geschieden bij de voleinding der wereld:41 de Mensenzoon zal zijn engelen uitzenden, en zij zullen uit zn Koninkrijk alle verleiders en ongehoorzamen aan de wet verzamelen42 en in den vuuroven werpen; daar zal geween en tandengeknars zijn.43 Dan zullen de rechtschapenen in het Koninkrijk van hun Vader schitteren als de zon. Wie oren heeft hore!
44 Het Koninkrijk der hemelen is gelijk aan een in een akker verborgen schat; iemand vindt dien, verbergt hem, gaat vol vreugde daarover alwat hij bezit verkopen en koopt dien akker.45 Ook gaat het met het Koninkrijk der hemelen als met een koopman die naar schone paarlen zoekt:46 toen hij er een van buitengewone waarde vond, ging hij alwat hij bezat te gelde maken en kocht die parel.47 Verder gaat het met het Koninkrijk der hemelen als met een net dat in zee geworpen is en van allerlei verzamelt;48 wanneer het vol is, trekken zij het op den oever, gaan zitten, zoeken het bruikbare er uit en werpen dat in de manden; het ontuig gooien zij weg.49 Zo zal het in de voleinding der wereld gaan: de engelen gaan dan uit, halen de bozen midden uit de rechtschapenen50 en werpen ze in den vuuroven; daar zal geween en tandengeknars zijn.51 Verstaat gij dit alles? Zij zeiden tot hem: Ja.52 Hij zeide tot hen: Daarom is ieder schriftgeleerde die onderwezen is voor het Koninkrijk der hemelen gelijk aan een heer des huizes die uit zijn voorraadkamer nieuwe en oude dingen tevoorschijn brengt.
53 Toen Jezus met al deze gelijkenissen ten einde was, vertrok hij van daar,54 en in zijn vaderstad gekomen, leerde hij hun in hun synagoge; zodat zij versteld stonden en zeiden: Van waar heeft deze die wijsheid en die wonderkrachten?55 Is hij niet de zoon van den timmerman? Heet zijn moeder niet Maria, en zijn broeders Jacobus, Jozef, Simon en Judas?56 En zijn zusters, wonen zij niet allen onder ons? Van waar heeft hij dan dit alles?57 Zo was hij hun een aanstoot. Maar Jezus zeide tot hen: Een profeet is alleen ongeeerd in zijn vaderland en huis.58 En hij deed daar met veel wonderen vanwege hun ongeloof.