the Week of Christ the King / Proper 29 / Ordinary 34
Click here to join the effort!
Read the Bible
Gereviseerde Leidse Vertaling
Markus 9
1 Ook zeide hij tot hen: Voorwaar, ik zeg u, sommigen van hen die hier staan zullen niet sterven voordat zij het Koninkrijk Gods met kracht hebben zien komen.2 Zes dagen daarna nam Jezus Petrus, Jacobus en Johannes mee en bracht hen, zonder dat er iemand bij was, op een hogen berg. Daar kreeg hij voor hun ogen een andere gedaante3 en werden zijn klederen zo schitterend wit als geen voller op aarde enig kleed maken kan.4 Hun verscheen Elia met Mozes in gesprek met Jezus.5 Toen nam Petrus het woord op en zeide tot Jezus: Rabbi, het is goed dat wij hier zijn; laat ons drie tenten maken, voor u een, voor Mozes een en voor Elia een.6 Hij wist niet wat hij zeide; want zij waren zeer verschrikt.7 Nu kwam een wolk hen overschaduwen, en uit de wolk klonk het: Dit is mijn geliefde Zoon; hoort naar hem.8 En terstond om zich heen ziende, zagen zij niemand dan Jezus, die bij hen stond.9 Toen zij van den berg afdaalden, verbood Jezus hun aan iemand te vertellen wat zij gezien hadden voordat de Mensenzoon uit de doden zou zijn opgestaan.10 Zij hielden dat woord vast en streden onder elkander er over, wat dat uit de doden opstaan toch zou betekenen.11 Zij vroegen hem dan: De schriftgeleerden zeggen immers dat Elia vooraf moet komen?12 En hij zeide tot hen: Aangenomen dat Elia eerst komt en alles herstelt--hoe staat dan van den Mensenzoon geschreven dat hij veel zal lijden en gesmaad worden?13 Maar ik zeg u: Elia is reeds gekomen, en zij hebben met hem gedaan wat zij wilden, zoals over hem geschreven staat.
14 Toen zij bij de leerlingen kwamen, zagen zij hen omringd van een talrijke schare en van schriftgeleerden, die met hen aan het twisten waren.15 Zodra de schare hem zag, was zij verbaasd, liep naar hem toe en begroette hem.16 Hij vroeg hun: Waarover twist gij met hen?17 En een uit de schare antwoordde hem: Meester, ik heb mijn zoon, die van een stommen geest bezeten is, tot u gebracht.18 Wanneer hij hem aangrijpt, dan verwringt hij hem, zodat hij schuimbekt, met de tanden knarst en verstijft. Ik heb aan uw leerlingen verzocht dien duivel te bannen; maar zij waren er niet toe in staat.19 Hij antwoordde hun: O ongelovig geslacht, hoelang zal ik nog bij u zijn? hoelang u verdragen? Brengt hem bij mij.20 Zij brachten hem bij hem. En zodra de geest hem zag, bracht hij den knaap in stuipen, zodat hij op den grond viel en zich schuimbekkend rondwentelde.21 Hij vroeg zijn vader: Hoelang heeft hij dit gehad? Hij zeide: Van kindsbeen af,22 en vaak werpt de geest hem in vuur of water om hem te doden. Als gij iets vermoogt, heb dan medelijden met ons en help ons.23 Jezus zeide tot hem: Als gij iets vermoogt--zegt gij? Alles is mogelijk voor een gelovige.24 Aanstonds riep de vader van den knaap: Ik geloof. Kom mijn ongeloof te hulp!25 Toen nu Jezus zag dat de schare bij hem te hoop liep, zeide hij met dreigende stem tot den onreinen geest: Gij doofstomme geest, ik gelast u: Vaar van hem uit en keer nooit weer in hem terug.26 En onder gegil en hevige stuiptrekkingen voer de geest van hem uit. De knaap werd als een lijk, zodat de meesten zeiden dat hij dood was.27 Maar Jezus vatte hem bij de hand en richtte hem op, en hij ging staan.28 Thuisgekomen, kreeg hij van zijn leerlingen, toen zij met hem alleen waren, de vraag: Konden wij hem dan niet uitwerpen?29 Hij zeide hun: Deze geesten kunnen door niets uitgeworpen worden dan door gebed.
30 Na van daar vertrokken te zijn, reisden zij Galilea rond, en hij wilde niet dat iemand het zou weten;31 want hij onderrichtte zijn leerlingen dat de Mensenzoon zou worden overgeleverd in de handen van mensen die hem zouden doden; en na drie dagen zou hij weer opstaan.32 Zij begrepen dit woord niet, maar schroomden hem er naar te vragen.33 Te Kapernaum gekomen, vroeg hij hun tehuis: Waarover spraakt gij onderweg?34 Zij zwegen; want onderweg hadden zij er met elkander woorden over gehad, wie de grootste was.35 Toen zette hij zich neer, riep de Twaalve en zeide tot hen: Als iemand de eerste wil zijn, dan moet hij van allen de laatste en de dienaar wezen.36 Hierop nam hij een kind, plaatste het in hun midden, omarmde het en zeide tot hen:37 Wie een van zulke kinderen ontvangt met vermelding van mijn naam ontvangt mij, en wie mij ontvangt ontvangt niet mij maar mijn Zender.38 Toen zeide Johannes tot hem: Meester, wij zagen iemand die ons niet volgt duivelen uitwerpen met uw naam, en wij hebben het hem verboden omdat hij ons niet volgt.39 Maar Jezus zeide: Doet dat niet. Want niemand die een wonder doet met mijn naam is in staat kort daarop mij te vervloeken.40 Want wie niet tegen ons is is voor ons.
41 --Want wie u een beker water te drinken geeft uitdrukkelijk omdat gij tot Christus behoort, voorwaar, ik zeg u, hem zal zijn loon niet ontgaan.42 En wie een dezer gelovige kleinen verleidt, het ware hem beter dat een molensteen aan zijn hals gedaan en hij in zee geworpen werd.43 En indien uw hand u ten valstrik is, houw ze af; het is beter voor u verminkt het leven in te gaan dan met twee handen ter helle te varen, in het onuitbluschbaar vuur.44 40.mr.nl.lie.nt.gos009:045 En indien uw voet u ten valstrik is, houw hem af; het is beter voor u kreupel het leven in te gaan dan met twee voeten in de hel geworpen te worden.46 40.mr.nl.lie.nt.gos009:047 En indien uw oog u verleidt, werp het weg; het is beter voor u eenogig het Koninkrijk Gods in te gaan dan met twee ogen in de hel geworpen te worden;48 waar hun worm niet sterft en het vuur niet uitgeblust wordt.49 Want ieder zal met vuur gezouten worden.50 Het zout is goed; maar wanneer het zout zouteloos wordt, waarmee kunt gij het weer goedmaken? Hebt zout in uzelf en houdt vrede onder elkander.
span data-lang="dut" data-trans="lie" data-ref="mar.9.1" class="versetxt">1 Ook zeide hij tot hen: Voorwaar, ik zeg u, sommigen van hen die hier staan zullen niet sterven voordat zij het Koninkrijk Gods met kracht hebben zien komen.2 Zes dagen daarna nam Jezus Petrus, Jacobus en Johannes mee en bracht hen, zonder dat er iemand bij was, op een hogen berg. Daar kreeg hij voor hun ogen een andere gedaante3 en werden zijn klederen zo schitterend wit als geen voller op aarde enig kleed maken kan.4 Hun verscheen Elia met Mozes in gesprek met Jezus.5 Toen nam Petrus het woord op en zeide tot Jezus: Rabbi, het is goed dat wij hier zijn; laat ons drie tenten maken, voor u een, voor Mozes een en voor Elia een.6 Hij wist niet wat hij zeide; want zij waren zeer verschrikt.7 Nu kwam een wolk hen overschaduwen, en uit de wolk klonk het: Dit is mijn geliefde Zoon; hoort naar hem.8 En terstond om zich heen ziende, zagen zij niemand dan Jezus, die bij hen stond.9 Toen zij van den berg afdaalden, verbood Jezus hun aan iemand te vertellen wat zij gezien hadden voordat de Mensenzoon uit de doden zou zijn opgestaan.10 Zij hielden dat woord vast en streden onder elkander er over, wat dat uit de doden opstaan toch zou betekenen.11 Zij vroegen hem dan: De schriftgeleerden zeggen immers dat Elia vooraf moet komen?12 En hij zeide tot hen: Aangenomen dat Elia eerst komt en alles herstelt--hoe staat dan van den Mensenzoon geschreven dat hij veel zal lijden en gesmaad worden?13 Maar ik zeg u: Elia is reeds gekomen, en zij hebben met hem gedaan wat zij wilden, zoals over hem geschreven staat.14 Toen zij bij de leerlingen kwamen, zagen zij hen omringd van een talrijke schare en van schriftgeleerden, die met hen aan het twisten waren.15 Zodra de schare hem zag, was zij verbaasd, liep naar hem toe en begroette hem.16 Hij vroeg hun: Waarover twist gij met hen?17 En een uit de schare antwoordde hem: Meester, ik heb mijn zoon, die van een stommen geest bezeten is, tot u gebracht.18 Wanneer hij hem aangrijpt, dan verwringt hij hem, zodat hij schuimbekt, met de tanden knarst en verstijft. Ik heb aan uw leerlingen verzocht dien duivel te bannen; maar zij waren er niet toe in staat.19 Hij antwoordde hun: O ongelovig geslacht, hoelang zal ik nog bij u zijn? hoelang u verdragen? Brengt hem bij mij.20 Zij brachten hem bij hem. En zodra de geest hem zag, bracht hij den knaap in stuipen, zodat hij op den grond viel en zich schuimbekkend rondwentelde.21 Hij vroeg zijn vader: Hoelang heeft hij dit gehad? Hij zeide: Van kindsbeen af,22 en vaak werpt de geest hem in vuur of water om hem te doden. Als gij iets vermoogt, heb dan medelijden met ons en help ons.23 Jezus zeide tot hem: Als gij iets vermoogt--zegt gij? Alles is mogelijk voor een gelovige.24 Aanstonds riep de vader van den knaap: Ik geloof. Kom mijn ongeloof te hulp!25 Toen nu Jezus zag dat de schare bij hem te hoop liep, zeide hij met dreigende stem tot den onreinen geest: Gij doofstomme geest, ik gelast u: Vaar van hem uit en keer nooit weer in hem terug.26 En onder gegil en hevige stuiptrekkingen voer de geest van hem uit. De knaap werd als een lijk, zodat de meesten zeiden dat hij dood was.27 Maar Jezus vatte hem bij de hand en richtte hem op, en hij ging staan.28 Thuisgekomen, kreeg hij van zijn leerlingen, toen zij met hem alleen waren, de vraag: Konden wij hem dan niet uitwerpen?29 Hij zeide hun: Deze geesten kunnen door niets uitgeworpen worden dan door gebed.
30 Na van daar vertrokken te zijn, reisden zij Galilea rond, en hij wilde niet dat iemand het zou weten;31 want hij onderrichtte zijn leerlingen dat de Mensenzoon zou worden overgeleverd in de handen van mensen die hem zouden doden; en na drie dagen zou hij weer opstaan.32 Zij begrepen dit woord niet, maar schroomden hem er naar te vragen.33 Te Kapernaum gekomen, vroeg hij hun tehuis: Waarover spraakt gij onderweg?34 Zij zwegen; want onderweg hadden zij er met elkander woorden over gehad, wie de grootste was.35 Toen zette hij zich neer, riep de Twaalve en zeide tot hen: Als iemand de eerste wil zijn, dan moet hij van allen de laatste en de dienaar wezen.36 Hierop nam hij een kind, plaatste het in hun midden, omarmde het en zeide tot hen:37 Wie een van zulke kinderen ontvangt met vermelding van mijn naam ontvangt mij, en wie mij ontvangt ontvangt niet mij maar mijn Zender.38 Toen zeide Johannes tot hem: Meester, wij zagen iemand die ons niet volgt duivelen uitwerpen met uw naam, en wij hebben het hem verboden omdat hij ons niet volgt.39 Maar Jezus zeide: Doet dat niet. Want niemand die een wonder doet met mijn naam is in staat kort daarop mij te vervloeken.40 Want wie niet tegen ons is is voor ons.
41 --Want wie u een beker water te drinken geeft uitdrukkelijk omdat gij tot Christus behoort, voorwaar, ik zeg u, hem zal zijn loon niet ontgaan.42 En wie een dezer gelovige kleinen verleidt, het ware hem beter dat een molensteen aan zijn hals gedaan en hij in zee geworpen werd.43 En indien uw hand u ten valstrik is, houw ze af; het is beter voor u verminkt het leven in te gaan dan met twee handen ter helle te varen, in het onuitbluschbaar vuur.44 40.mr.nl.lie.nt.gos009:045 En indien uw voet u ten valstrik is, houw hem af; het is beter voor u kreupel het leven in te gaan dan met twee voeten in de hel geworpen te worden.46 40.mr.nl.lie.nt.gos009:047 En indien uw oog u verleidt, werp het weg; het is beter voor u eenogig het Koninkrijk Gods in te gaan dan met twee ogen in de hel geworpen te worden;48 waar hun worm niet sterft en het vuur niet uitgeblust wordt.49 Want ieder zal met vuur gezouten worden.50 Het zout is goed; maar wanneer het zout zouteloos wordt, waarmee kunt gij het weer goedmaken? Hebt zout in uzelf en houdt vrede onder elkander.
span data-lang="dut" data-trans="lie" data-ref="mar.9.1" class="versetxt">1 Ook zeide hij tot hen: Voorwaar, ik zeg u, sommigen van hen die hier staan zullen niet sterven voordat zij het Koninkrijk Gods met kracht hebben zien komen.2 Zes dagen daarna nam Jezus Petrus, Jacobus en Johannes mee en bracht hen, zonder dat er iemand bij was, op een hogen berg. Daar kreeg hij voor hun ogen een andere gedaante3 en werden zijn klederen zo schitterend wit als geen voller op aarde enig kleed maken kan.4 Hun verscheen Elia met Mozes in gesprek met Jezus.5 Toen nam Petrus het woord op en zeide tot Jezus: Rabbi, het is goed dat wij hier zijn; laat ons drie tenten maken, voor u een, voor Mozes een en voor Elia een.6 Hij wist niet wat hij zeide; want zij waren zeer verschrikt.7 Nu kwam een wolk hen overschaduwen, en uit de wolk klonk het: Dit is mijn geliefde Zoon; hoort naar hem.8 En terstond om zich heen ziende, zagen zij niemand dan Jezus, die bij hen stond.9 Toen zij van den berg afdaalden, verbood Jezus hun aan iemand te vertellen wat zij gezien hadden voordat de Mensenzoon uit de doden zou zijn opgestaan.10 Zij hielden dat woord vast en streden onder elkander er over, wat dat uit de doden opstaan toch zou betekenen.11 Zij vroegen hem dan: De schriftgeleerden zeggen immers dat Elia vooraf moet komen?12 En hij zeide tot hen: Aangenomen dat Elia eerst komt en alles herstelt--hoe staat dan van den Mensenzoon geschreven dat hij veel zal lijden en gesmaad worden?13 Maar ik zeg u: Elia is reeds gekomen, en zij hebben met hem gedaan wat zij wilden, zoals over hem geschreven staat.14 Toen zij bij de leerlingen kwamen, zagen zij hen omringd van een talrijke schare en van schriftgeleerden, die met hen aan het twisten waren.15 Zodra de schare hem zag, was zij verbaasd, liep naar hem toe en begroette hem.16 Hij vroeg hun: Waarover twist gij met hen?17 En een uit de schare antwoordde hem: Meester, ik heb mijn zoon, die van een stommen geest bezeten is, tot u gebracht.18 Wanneer hij hem aangrijpt, dan verwringt hij hem, zodat hij schuimbekt, met de tanden knarst en verstijft. Ik heb aan uw leerlingen verzocht dien duivel te bannen; maar zij waren er niet toe in staat.19 Hij antwoordde hun: O ongelovig geslacht, hoelang zal ik nog bij u zijn? hoelang u verdragen? Brengt hem bij mij.20 Zij brachten hem bij hem. En zodra de geest hem zag, bracht hij den knaap in stuipen, zodat hij op den grond viel en zich schuimbekkend rondwentelde.21 Hij vroeg zijn vader: Hoelang heeft hij dit gehad? Hij zeide: Van kindsbeen af,22 en vaak werpt de geest hem in vuur of water om hem te doden. Als gij iets vermoogt, heb dan medelijden met ons en help ons.23 Jezus zeide tot hem: Als gij iets vermoogt--zegt gij? Alles is mogelijk voor een gelovige.24 Aanstonds riep de vader van den knaap: Ik geloof. Kom mijn ongeloof te hulp!25 Toen nu Jezus zag dat de schare bij hem te hoop liep, zeide hij met dreigende stem tot den onreinen geest: Gij doofstomme geest, ik gelast u: Vaar van hem uit en keer nooit weer in hem terug.26 En onder gegil en hevige stuiptrekkingen voer de geest van hem uit. De knaap werd als een lijk, zodat de meesten zeiden dat hij dood was.27 Maar Jezus vatte hem bij de hand en richtte hem op, en hij ging staan.28 Thuisgekomen, kreeg hij van zijn leerlingen, toen zij met hem alleen waren, de vraag: Konden wij hem dan niet uitwerpen?29 Hij zeide hun: Deze geesten kunnen door niets uitgeworpen worden dan door gebed.
30 Na van daar vertrokken te zijn, reisden zij Galilea rond, en hij wilde niet dat iemand het zou weten;31 want hij onderrichtte zijn leerlingen dat de Mensenzoon zou worden overgeleverd in de handen van mensen die hem zouden doden; en na drie dagen zou hij weer opstaan.32 Zij begrepen dit woord niet, maar schroomden hem er naar te vragen.33 Te Kapernaum gekomen, vroeg hij hun tehuis: Waarover spraakt gij onderweg?34 Zij zwegen; want onderweg hadden zij er met elkander woorden over gehad, wie de grootste was.35 Toen zette hij zich neer, riep de Twaalve en zeide tot hen: Als iemand de eerste wil zijn, dan moet hij van allen de laatste en de dienaar wezen.36 Hierop nam hij een kind, plaatste het in hun midden, omarmde het en zeide tot hen:37 Wie een van zulke kinderen ontvangt met vermelding van mijn naam ontvangt mij, en wie mij ontvangt ontvangt niet mij maar mijn Zender.38 Toen zeide Johannes tot hem: Meester, wij zagen iemand die ons niet volgt duivelen uitwerpen met uw naam, en wij hebben het hem verboden omdat hij ons niet volgt.39 Maar Jezus zeide: Doet dat niet. Want niemand die een wonder doet met mijn naam is in staat kort daarop mij te vervloeken.40 Want wie niet tegen ons is is voor ons.
41 --Want wie u een beker water te drinken geeft uitdrukkelijk omdat gij tot Christus behoort, voorwaar, ik zeg u, hem zal zijn loon niet ontgaan.42 En wie een dezer gelovige kleinen verleidt, het ware hem beter dat een molensteen aan zijn hals gedaan en hij in zee geworpen werd.43 En indien uw hand u ten valstrik is, houw ze af; het is beter voor u verminkt het leven in te gaan dan met twee handen ter helle te varen, in het onuitbluschbaar vuur.44 40.mr.nl.lie.nt.gos009:045 En indien uw voet u ten valstrik is, houw hem af; het is beter voor u kreupel het leven in te gaan dan met twee voeten in de hel geworpen te worden.46 40.mr.nl.lie.nt.gos009:047 En indien uw oog u verleidt, werp het weg; het is beter voor u eenogig het Koninkrijk Gods in te gaan dan met twee ogen in de hel geworpen te worden;48 waar hun worm niet sterft en het vuur niet uitgeblust wordt.49 Want ieder zal met vuur gezouten worden.50 Het zout is goed; maar wanneer het zout zouteloos wordt, waarmee kunt gij het weer goedmaken? Hebt zout in uzelf en houdt vrede onder elkander.