the Week of Christ the King / Proper 29 / Ordinary 34
Click here to join the effort!
Read the Bible
Gereviseerde Leidse Vertaling
Markus 5
1 Zij kwamen dan aan de overzijde van de zee in het land der Gadarenen.2 En zodra hij het schip verliet, kwam hem uit de graven een mens tegemoet met een onreinen geest;3 hij hield zich op in de grafsteden, en niemand had hem nog, zelfs niet met ketenen, kunnen boeien;4 want vaak, als hij met voetboeien en ketenen gebonden was, scheurde hij de ketenen af en verbrak de voetboeien; niemand kon hem beteugelen.5 Altijd door, nacht en dag, was hij in de grafsteden en op de bergen, schreeuwend en zichzelf met stenen slaande.6 Toen hij Jezus in de verte zag, liep hij toe, viel voor hem neer7 en zeide, luidkeels roepend: Wat heb ik met u te maken, Jezus, Zoon van den Allerhoogsten God? Ik bezweer u bij God, mij niet te pijnigen.8 Want hij zeide tot hem: Onreine geest, vaar van dien mens uit.9 En hij vroeg hem: Hoe heet gij? Hij zeide tot hem: Ik heet Legioen; want wij zijn talrijk--10 en bad hem dringend hen toch niet uit het land te verdrijven.11 Nu weidde daar bij den berg een grote kudde zwijnen,12 en zij baden hem: Zend ons naar die zwijnen; opdat wij daarin varen.13 En hij stond het hun toe. Maar toen de onreine geesten, uitvarend, in de zwijnen voeren, stormde de kudde, van de steilte af, in zee--ongeveer tweeduizend waren het--en zij verdronken in de zee.14 De hoeders namen de vlucht en vertelden het in de stad en op het veld. Men kwam zien wat er gebeurd was,15 en toen zij bij Jezus kwamen en den bezetene, die het legioen in zich had gehad, gekleed en bij zijn verstand zagen zitten, werden zij bevreesd.16 De ooggetuigen vertelden hun, hoe het met den bezetene gegaan was en met de zwijnen,17 en zij begonnen hem te smeken hun grondgebied te verlaten.18 Toen hij dan zich inscheepte, bad hem de man die bezeten was geweest bij hem te mogen blijven.19 Doch hij stond hem dit niet toe, maar zeide tot hem: Ga naar huis tot de uwen en verhaal hun al wat de Heer u gedaan en hoe hij medelijden met u gehad heeft.20 En hij ging heen en begon in Decapolis te verkondigen alwat Jezus hem had gedaan; en allen waren er verbaasd over.
21 Toen Jezus was overgestoken, verzamelde zich aan de andere zijde wederom een talrijke schare bij hem, terwijl hij aan den oever was.22 Daar kwam een van de hoofden der synagoge, Jairus genaamd; toen deze hem zag, viel hij aan zijn voeten neer23 en bad hem dringend: Mijn dochter ligt op haar uiterste; kom haar toch de handen opleggen; dan zal zij gered worden en in leven blijven.24 Hij ging met hem mee, en een talrijke schare volgde hem; zodat zij zich om hem verdrongen.25 En een vrouw die twaalf jaren lang aan bloedvloeiing had geleden,26 veel van vele geneesheren uitgestaan en alwat zij bezat er aan tenkoste gelegd had, zonder enig nut--zij was integendeel steeds erger geworden--27 die vrouw dan kwam, daar zij van Jezus gehoord had, onder de schare en raakte van achteren zijn kleed aan;28 want zij dacht: Als ik slechts zijn kleren aanraak zal ik genezen worden.29 En aanstonds droogde de bron van haar bloed op en bespeurde zij aan haar lichaam dat zij van de kwaal genezen was.30 En Jezus, die aan zichzelf bemerkte dat kracht van hem was uitgegaan, keerde zich onmiddellijk om in de schare en zeide: Wie heeft mijn kleren aangeraakt?31 Zijn leerlingen zeiden tot hem: Gij ziet dat gij in een gedrang zijt en zegt: wie heeft mij aangeraakt?32 Maar hij keek rond om te zien wie het gedaan had.33 En de vrouw, die vreesde en beefde, omdat zij wist wat met haar gebeurd was, kwam, viel voor hem neer en zeide hem de gehele waarheid.34 Toen zeide hij tot haar: Mijn dochter, uw geloof heeft u gered; ga heen in vrede: wees genezen van uw kwaal.
35 Terwijl hij nog sprak, kwamen lieden van het hoofd der synagoge zeggen: Uw dochter is gestorven; wat valt gij den leraar nog lastig?36 Maar Jezus, die dit opving, zeide tot het hoofd der synagoge: Vrees niet; heb slechts geloof.37 En hij stond niemand toe met hem te gaan dan Petrus, Jacobus en Johannes, den broeder van Jacobus.38 Toen zij nu bij het huis van het hoofd der synagoge kwamen en hij het misbaar aanschouwde, hoe zij luidkeels schreiden en weeklaagden,39 zeide hij bij het binnentreden: Wat maakt gij een misbaar en wat weent gij? Het meisje is niet dood, het slaapt.40 Zij lachten om hem. Maar hij nam, nadat hij allen verwijderd had, den vader en de moeder van het kind en zijn metgezellen mede, ging daar waar het kind lag,41 vatte de hand van het kind en zeide tot haar: Talitha koemi--wat betekent: Meisje, ik zeg u, sta op.42 En het meisje stond aanstonds op en liep rond; want zij was twaalf jaar oud. Aanstonds stonden zij gans ontsteld.43 En hij gebood hun nadrukkelijk te zorgen dat niemand er iets van vernam en zeide dat men haar te eten zou geven.