the Week of Christ the King / Proper 29 / Ordinary 34
Click here to join the effort!
Read the Bible
Gereviseerde Leidse Vertaling
Markus 14
1 Twee dagen later zou het Pascha zijn en het feest der ongezuurde brooden. En de overpriesters en de schriftgeleerden zochten een middel om zich listig van hem meester te maken en hem te doden.2 Want zij zeiden: Niet op het feest; het volk mocht eens in oproer komen.3 En toen Jezus in Bethanie, in het huis van Simon den melaatse, was, kwam, terwijl hij aanlag, een vrouw met een fles echte, zeer dure reukolie, die zij, na de fles gebroken te hebben, over zijn hoofd uitgoot.4 Er waren er die hierover bij zichzelf morden: Waartoe dient deze verspilling van reukwerk?5 Dit had voor meer dan driehonderd zilverlingen kunnen verkocht zijn; dat had men aan de armen kunnen geven. Zij gaven haar harde woorden te horen.6 Maar Jezus zeide: Laat haar met vrede. Wat valt gij haar lastig? Zij heeft een goed werk aan mij gedaan.7 Want de armen hebt gij altijd bij u, en gij kunt hun weldoen wanneer gij wilt; maar mij hebt gij niet altijd.8 Zij heeft gedaan wat zij kon: zij heeft bij voorbaat mijn lichaam ter begrafenis gezalfd.9 Voorwaar, ik zeg u, alwaar de Blijde boodschap zal verkondigd worden waar ter wereld ook, daar zal ook, tot een aandenken aan haar, gesproken worden van hetgeen zij heeft gedaan.10 Toen ging Judas Iskariot, een van de Twaalve, naar de overpriesters, om hem aan hen over te leveren.11 En toen dezen dit hoorden, verheugden zij zich en beloofden hem geld te geven. En hij zocht naar een goede gelegenheid om hem over te leveren.
12 Op den eersten dag der ongezuurde brooden, waarop men het Pascha slachtte, zeiden zijn leerlingen tot hem: waar zullen wij voor u het Paaschmaal gaan aanrichten?13 Hij zond dan twee zijner leerlingen met den last: Gaat naar de stad, en u zal iemand tegenkomen die een waterkruik draagt; volgt hem,14 en als hij een huis binnengaat, zegt dan tot den bewoner: De meester zegt: Waar is een kamer voor mij om met mijn leerlingen het Pascha te eten?15 En hij zal u een grote bovenkamer waar de kleden gespreid liggen aanwijzen, die te onzer beschikking is. Maakt daar alles voor ons gereed.16 De leerlingen gingen heen, kwamen in de stad, bevonden het zoals hij gezegd had en bereidden het Pascha.17 Des avonds kwam hij met de Twaalve.18 En toen zij aanlagen en aten, zeide Jezus: Voorwaar, ik zeg u, een van u zal mij verraden, een die met mij eet.19 Zij begonnen bedroefd te worden en een voor een tot hem te zeggen: Ik toch niet?20 Hij zeide tot hen: Een van de Twaalve, hij die met mij in den schotel indoopt.21 De Mensenzoon gaat wel heen, gelijk van hem geschreven staat; maar wee den mens door wien de Mensenzoon overgeleverd wordt! Het ware dien mens beter niet te zijn geboren.22 En terwijl zij aten, nam Jezus brood, sprak er en zegen over uit, brak het en gaf het hun met de woorden: Neemt dit; het is mijn lichaam.23 Toen nam hij een beker op, sprak er de dankzegging over uit en gaf hun dien. Zij dronken allen er uit.24 En hij zeide tot hen: Dit is mijn verbondsbloed, dat voor velen vergoten wordt.25 Voorwaar, ik zeg u, ik zal van de vrucht van den wijnstok niet meer drinken tot op den dag waarop ik ze nieuw zal drinken in het Godsrijk.26 Na den lofzang gezongen te hebben, gingen zij de stad uit naar den Olijfberg.27 En Jezus zeide tot hen: Gij allen zult mij ontrouw worden; want er staat geschreven: Ik zal den herder slaan, en de schapen zullen verstrooid worden.28 Maar nadat ik opgestaan ben zal ik u voorgaan naar Galilea.29 Petrus zeide tot hem: Al worden ook allen u ontrouw, ik niet.30 Maar Jezus zeide hem: Voorwaar, ik zeg u, gij zult mij vandaag nog, in dezenzelfden nacht, voordat de haan tweemaal gekraaid heeft, driemaal verloochenen.31 Hij zeide nog nadrukkelijker: Al moest ik met u sterven, ik zal u niet verloochenen. Desgelijks spraken ook de anderen.
32 Toen gingen zij naar een plaats Gethsemane genaamd, en hij zeide tot zijn leerlingen: Blijft hier totdat ik gebeden heb,33 Hij nam Petrus, Jacobus en Johannes mede, begon ontroerd en beangst te worden34 en zeide tot hen: Mijn ziel is dodelijk beangst; blijft hier en waakt.35 Hij ging een klein eind verder, viel ter aarde en bad, dat, indien het mogelijk was, deze ure voor hem mocht voorbijgaan.36 En hij zeide: Abba, Vader, alles is voor u mogelijk; neem dezen beker van mij weg; doch niet wat ik wil, maar wat Gij wilt.37 Nu ging hij heen, vond hen slapend en zeide tot Petrus: Simon, slaapt gij? Kunt gij niet een enkel uur wakkerblijven?38 Waakt en bidt niet in verzoeking te komen. De geest is wel gewillig, maar het vlees zwak.39 Wederom ging hij heen en bad in dezelfde woorden.40 Opnieuw vond hij hen slapend; want hun ogen waren bezwaard, en zij wisten niet hem te antwoorden.41 Toen hij ten derden male kwam, zeide hij: Slaapt nu voort en rust; het is genoeg; de ure is gekomen; zie, de Mensenzoon wordt in de handen der zondaren overgeleverd.42 Staat op, laat ons gaan. Hij die mij overlevert is nabij.
43 En aanstonds, terwijl hij nog sprak, kwam Judas, een van de Twaalve, vergezeld van een bende met zwaarden en stokken, vanwege de overpriesters, schriftgeleerden en oudsten.44 Zijn verrader had met hen een teken afgesproken: Hij dien ik kus, die is het; grijpt hem en voert hem goed bewaakt weg.45 En regelrecht op Jezus toetredend, zeide hij tot hem: Rabbi--en kuste hem.46 Hierop sloegen zij de handen aan hem en grepen hem.47 Maar een der omstanders trok zijn zwaard, trof den slaaf van den hogepriester en hieuw hem een oor af.48 En Jezus nam het woord en zeide tot hen: Als tegen een rover zijt gij uitgetrokken met zwaarden en stokken om mij gevangen te nemen.49 Dag aan dag was ik bij u in den tempel, lerend, en gij hebt mij niet gegrepen. Maar zo moeten de Schriften vervuld worden.50 Toen lieten allen hem aan zijn lot over en vluchtten.51 Een jongeling volgde hem, met slechts een doek om het lijf; dien grepen zij;52 maar hij liet den doek in den steek en vlood naakt weg.
53 Zij voerden dan Jezus naar den hogepriester, en alle overpriesters, oudsten en schriftgeleerden kwamen bijeen.54 En Petrus volgde hem van verre tot in het paleis van den hogepriester en zat bij de dienaren zich aan het vuur te warmen.55 De overpriesters en de voltallige Grote Raad zochten naar getuigenissen tegen Jezus om hem ter dood te veroordelen, maar vonden niets;56 want wel brachten velen valse getuigenissen tegen hem in, maar die getuigenissen stemden niet overeen.57 Enigen stonden op en legden tegen hem de onware getuigenis af:58 Wij hebben hem horen zeggen: Ik zal dezen tempel, die door mensenhand gemaakt is, afbreken en een anderen, die niet met handen gemaakt is, opbouwen.59 En ook op dit punt stemden de getuigenissen niet overeen.60 Toch stond de hogepriester op in den kring en vroeg Jezus: Antwoordt gij niets? Wat getuigen dezen tegen u?61 Maar hij bleef zwijgen en antwoordde geen woord. Nu deed hem de hogepriester opnieuw een vraag en zeide: Zijt gij de Christus, de zoon van den Hooggeloofde?62 En Jezus zeide: Ik ben het, en gij zult den Mensenzoon zien zitten ter rechterhand der Kracht en komen met de wolken des hemels.63 Thans scheurde de hogepriester zijn klederen en zeide: Wat hebben wij nog getuigen van node?64 Gij hebt de godslastering gehoord. Wat is uw oordeel? Hierop verklaarden allen hem des doods schuldig65 en begonnen hem te bespuwen, zijn gelaat te bedekken en dan een slag te geven met de woorden: Toon nu dat gij een profeet zijt. Ook de dienaren hielden hem vast en gaven hem stokslagen.
66 Toen Petrus zich beneden op het plein bevond, kwam daar een der slavinnen van den hogepriester,67 zag Petrus, die zich warmde, keek hem scherp aan en zeide: Ook gij waart met den Nazarener, met Jezus.68 Hij loochende het en zeide: Ik weet noch begrijp wat gij zegt. Toen ging hij naar buiten, naar het voorplein;69 maar de slavin die hem opgemerkt had begon weer tot de omstanders te zeggen: Die daar is een van hen.70 Opnieuw loochende hij het. En even daarna zeiden de omstanders opnieuw tot Petrus: Inderdaad, gij behoort bij hen; want gij zijt een Galileer.71 Toen begon hij zich te verwensen en te zweren: Ik ken den mens van wien gij spreekt niet!72 Dadelijk kraaide de haan ten tweeden male. En Petrus herinnerde zich wat Jezus hem gezegd had: Voordat de haan tweemaal heeft gekraaid zult gij mij driemaal verloochenen--en tot bezinning gekomen, weende hij.