Lectionary Calendar
Sunday, November 24th, 2024
the Week of Christ the King / Proper 29 / Ordinary 34
Attention!
StudyLight.org has pledged to help build churches in Uganda. Help us with that pledge and support pastors in the heart of Africa.
Click here to join the effort!

Read the Bible

Gereviseerde Leidse Vertaling

Richteren 6

1 De Israelieten deden wat kwaad was in het oog des Heeren; daarom gaf de Heer hen zeven jaar lang in de hand van Midian,

2 en Midian was Israel te machtig. Uit vrees voor de Midianieten maakten de Israelieten zich de holen die in de bergen zijn, de spelonken en bergvesten.

3 Telkens wanneer de Israelieten gezaaid hadden trokken de Midianieten, de Amalekieten en de Oosterlingen tegen hen op,

4 legerden zich tegenover hen en verdierven de opbrengst des lands tot bij Gaza; zodat zij in Israel geen leeftocht overlieten, noch schaap, noch rund, noch ezel.

5 Want zij trokken op met hun vee en hun tenten, en kwamen talrijk als sprinkhanen; zij en hun kamelen waren ontelbaar, en zij kwamen in het land om het te verderven.

6 Als nu Israel zeer verarmde door de Midianieten, riepen de Israelieten tot den Heer.

7 Toen de Israelieten vanwege de Midianieten tot den Heer riepen,

8 zond de Heer een profeet tot de Israelieten, die tot hen zeide: Zo spreekt de Heer, de god Israels: Ik heb u uit Egypte opgevoerd en uit het slavenhuis uitgeleid,

9 u verlost uit de hand van de Egyptenaren en van al uw verdrukkers; ik heb hen voor u uit verdreven en u hun land geschonken.

10 En ik zeide tot u: Ik ben de Heer, uw god; gij zult de goden der Amorieten, in wier land gij woont, niet vrezen. Maar gij hebt niet naar mij geluisterd.

11 Eens kwam de engel des Heeren en ging zitten onder de terebint bij het Ofra van Joas, den Abiezriet, terwijl diens zoon Gideon bezig was in een perskuip tarwe uit te slaan, om ze voor de Midianieten te verbergen.

12 Daar verscheen hem de engel des Heeren en zeide tot hem: De Heer is met u, kloeke held.

13 Gideon zeide tot hem: Och, mijn heer, indien de Heer met ons was, waarom zou dan dit alles ons overkomen zijn? Waar zijn al zijn wonderdaden waarvan ons onze vaderen verteld hebben, die ons zeiden: Heeft niet de Heer ons uit Egypte opgevoerd? --En nu heeft de Heer ons verstoten en in de hand van Midian gegeven.

14 Toen wendde zich de Heer tot hem en zeide: Ga in deze uw kracht en red Israel uit de hand van Midian; ik zend u immers?

15 Maar hij zeide tot hem: Och Heer, waardoor zou ik Israel redden? Mijn geslacht is immers het onaanzienlijkste in Manasse, en ik ben de jongste in mijn familie.

16 Maar de Heer zeide tot hem: Omdat ik met u zal zijn, zult gij Midian als een enig man verslaan.

17 Toen zeide hij tot hem: Indien ik gunst in uw oog heb gevonden, geef mij dan een teken dat gijzelf met mij spreekt.

18 Verwijder u niet van hier, voordat ik tot u kom en de gave die ik uit huis ga halen u voorzet. Hij zeide: Ik zal blijven tot uw terugkomst.

19 Hierop ging Gideon naar binnen, bereidde een geitebokje en een maat meel tot ongezuurd brood, deed het vlees in een korf, het nat in een pot, bracht het tot hem naar buiten onder de terebint en zette het bij hem.

20 De engel des Heeren zeide tot hem: Neem het vlees en het brood, leg het op gindschen rotssteen en giet er het nat over uit. Hij deed zo.

21 Toen strekte de engel des Heeren de punt van den staf dien hij in de hand had uit, en raakte het vlees en het brood aan; daar schoot het vuur uit de rots, verteerde het vlees en het brood, en de engel des Heeren was verdwenen.

22 Nu zag Gideon dat het de engel des Heeren was geweest, en zeide hij: Helaas, Heer! zo heb ik dan 's Heeren engel van aangezicht tot aangezicht gezien.

23 Maar de Heer zeide tot hem: Vrede zij u! Vrees niet. Gij zult niet sterven.

24 Daarom bouwde Gideon aldaar een altaar voor den Heer en noemde het: De Heer is vrede. Het bevindt zich nog altijd te Ofra der Abiezrieten.

25 In dienzelfden nacht zeide de Heer tot hem: Neem tien mannen uit uw knechten en een zevenjarigen stier, haal het altaar van den Baal dat aan uw vader toebehoort omver, en houw den gewijden boomstam die daarbij staat om;

26 bouw dan een altaar voor den Heer, uw god, op den top dezer sterkte, neem den stier en breng dien als brandoffer op het hout van den gewijden boomstam dien gij omhieuwt.

27 Dienvolgens nam Gideon tien mannen uit zijn knechten en deed zoals de Heer hem gelast had; maar, daar hij zijn verwanten en de inwoners der stad te zeer vreesde om het overdag te doen, deed hij het des nachts.

28 Toen de inwoners der stad den volgenden morgen opstonden, daar was waarlijk het altaar van den Baal omvergeworpen, de gewijde stam die er bij had gestaan omgehouwen en de stier op het nieuw gebouwde altaar geofferd!

29 Zij zeiden tot elkander: Wie zou dit gedaan hebben? En toen zij navroegen en uitvorschten, zeide men: Gideon, de zoon van Joas, heeft het gedaan.

30 Nu zeiden de inwoners der stad tot Joas: Breng uw zoon naar buiten, opdat hij sterve; want hij heeft het altaar van den Baal omvergeworpen en den gewijden boomstam die er bij stond omgehouwen.

31 Maar Joas zeide tot allen die bij hem stonden: Moet gij voor den Baal strijden? gij hem redden? Wie voor hem strijdt zal ter dood gebracht worden voordat de morgen om is. Indien hij een god is, laat hij voor zichzelf strijden, omdat hij zijn altaar omvergeworpen heeft.

32 Te dien dage noemde hij hem Jerubbaal, zeggende: De Baal strijde tegen hem, omdat hij zijn altaar omvergeworpen heeft!

33 Alle Midianieten nu, Amalekieten en Oosterlingen verzamelden zich, trokken den Jordaan over en legerden zich in de vallei van Jizreel.

34 Toen bekleedde zich de geest des Heeren met Gideon; hij stak de bazuin, en de Abiezrieten gaven aan zijn oproeping gehoor en volgden hem.

35 Ook zond hij boden tot de overige geslachten van Manasse, en zij volgden hem eveneens. Ook zond hij boden tot Azer, Zebulon en Naftali; waarop zij hem tegemoet trokken.

36 Toen zeide Gideon tot God: Indien gij inderdaad door mij Israel redden wilt, zoals gij toegezegd hebt

37 --zie, ik zal een wollen vacht op den dorschvloer leggen; indien alleen op die vacht dauw valt, terwijl het gehele land droog blijft, dan zal ik weten dat gij door mij Israel redden zult, zoals gij toegezegd hebt.

38 En het geschiedde zo: toen hij den volgenden morgen opstond en de vacht uitwrong, perste hij er den dauw uit, een schaal vol water.

39 Daarop zeide Gideon tot God: Uw toorn ontbrande niet tegen mij wanneer ik nog ditmaal spreek. Laat mij nog eens een proef met de vacht nemen; nu blijve alleen de vacht droog, terwijl op het gehele land dauw valt.

40 En in dien nacht deed God zo: alleen de vacht bleef droog, en op het gehele land viel dauw.

 
adsfree-icon
Ads FreeProfile