the Week of Christ the King / Proper 29 / Ordinary 34
Click here to join the effort!
Read the Bible
Gereviseerde Leidse Vertaling
Richteren 18
1 In die dagen, toen in Israel geen koning was, zocht de stam der Danieten een erfdeel om er zich te vestigen; want tot nog toe was hun te midden der stammen Israels geen erve ten deel gevallen.
2 Zo zonden de Danieten vijf mannen uit verschillende delen van hun geslacht, kloeke mannen, van Sorea en Estaol uit, om het land te verspieden en te doorzoeken. Zij zeiden tot hen: Gaat het land doorzoeken. Zij trokken dan het gebergte van Efraim tot Micha-huis in en overnachtten aldaar.
3 Toen zij nu in de nabijheid van Micha-huis de stem van den jeugdigen Leviet opmerkten, gingen zij daar binnen en zeiden tot hem: Wie heeft u hier gebracht, wat doet gij hier en wat hebt gij hier te maken?
4 Hij zeide tot hen: Zo en zo heeft Micha mij gedaan: hij heeft mij gehuurd, en ik ben priester geworden.
5 Zij zeiden tot hem: Raadpleeg toch God; opdat wij mogen weten, of de tocht dien wij ondernomen hebben voorspoedig zal zijn.
6 Waarop de priester tot hen zeide: Gaat in vrede. Op den tocht dien gij ondernomen hebt houdt de Heer zijn oog gevestigd.
7 Toen gingen de vijf mannen op weg en kwamen te Lais. Zij zagen, dat het volk waardoor het bewoond werd zonder zorg leefde op de wijze der Sidoniers, rustig en onbezorgd. In dat land was aan niets ter wereld gebrek. Ook waren zij ver van de Sidoniers af en hadden met Aram niets te maken.
8 Bij hun broeders te Sorea en Estaol gekomen, zeiden zij tot hen: Wat zijt gij werkeloos!
9 Komt, laten wij optrekken tegen hen; want wij hebben gezien dat het land zeer goed is. Talmt niet om dat land in bezit te gaan nemen.
10 Wanneer gij daar komt, zult gij bij een onbezorgd volk komen, welks land ruimte genoeg aanbiedt--want God heeft het in uw hand gegeven--een streek waar aan niets ter wereld gebrek is.
11 Dientengevolge braken van Sorea en Estaol uit het geslacht der Danieten zeshonderd man op, ten strijde toegerust.
12 Zij trokken op en legerden zich bij Kirjath-jearim in Juda. Daarom noemde men die plaats Mahane-Dan, zoals zij nog heet; zij ligt achter Kirjath-jearim.
13 Van daar trokken zij het gebergte van Efraim in en kwamen bij Micha-huis.
14 Toen namen de vijf mannen die het land waren gaan verspieden het woord en zeiden tot hun broeders: Weet gij wel dat in dit dorp een efod met huisgoden en een gesneden en gegoten beeld is? Weet dan, wat u te doen staat!
15 Zo weken zij derwaarts af en kwamen bij Micha-huis.
16 De zeshonderd Danieten stelden zich, ten strijde toegerust, voor de poort op,
17 terwijl de vijf mannen die het land waren gaan verspieden het dorp binnentrokken, om het gesneden beeld, den efod met de huisgoden, en het gegoten beeld weg te nemen.
18 Toen zij Micha-huis binnengingen en het gesneden beeld, den efod met de huisgoden, en het gegoten beeld wegnamen, zeide de priester tot hen: Wat doet gij daar?
19 Zij zeiden tot hem: Zwijg, leg de hand op den mond, ga met ons mede en wees ons tot vader en priester. Wat is verkieslijker, priester van het huis van een man, of priester van een stam en geslacht in Israel te zijn?
20 Toen nam de priester welgemoed den efod met de huisgoden en het gesneden en gegoten beeld en voegde zich bij het krijgsvolk,
21 dat zich wendde en zijn weg vervolgde, kinderen, vee en bagage voorop.
22 Toen zij een eind weegs van Micha-huis af waren, liepen de mannen die in de huizen bij Micha-huis woonden te hoop.
23 Zij zaten de Danieten op de hielen en riepen hen aan. Dezen keerden zich om en zeiden tot Micha: Wat hebt gij, dat gij te hoop gelopen zijt?
24 Hij zeide: Gij hebt de goden die ik gemaakt heb, en ook den priester, weggenomen en trekt er mede heen! Wat houd ik nu over? Hoe kunt gij dan vragen: Wat hebt gij?
25 Toen zeiden de Danieten tot hem: Zet zulk een keel niet tegen ons op! Anders mochten eens grimmige mannen op u aanvallen en gij uzelf en uw huis in het ongeluk storten.
26 Hiermede vervolgden de Danieten hun weg, en daar Micha zag dat zij hem te sterk waren, wendde hij zich om en keerde naar zijn huis terug.
27 Zij namen dus dat wat Micha gemaakt en den priester die hem toebehoord had mede en overvielen Lais, waar een rustig en onbezorgd volk woonde; zij sloegen het met het scherp des zwaards en verbrandden de stad.
28 Niemand kwam haar te hulp; want zij lag ver van Sidon en had met Aram niets te maken; zij lag in de vallei van Beth-Rehob. Zij bouwden de stad weder op, vestigden er zich
29 en noemden haar Dan, naar hun stamvader Dan, den zoon van Israel; terwijl de stad tevoren Lais had geheten.
30 Daar richtten de Danieten voor zich het gesneden beeld op, en Jonathan, de zoon van Gersjom, den zoon van Mozes, en zijn zonen zijn priesters van den stam der Danieten geweest, totdat het land ontvolkt werd.
31 Zij zetten voor zich het gesneden beeld dat Micha gemaakt had neder, en het bleef er zolang het godshuis in Sjilo was.