Lectionary Calendar
Sunday, November 24th, 2024
the Week of Christ the King / Proper 29 / Ordinary 34
Attention!
StudyLight.org has pledged to help build churches in Uganda. Help us with that pledge and support pastors in the heart of Africa.
Click here to join the effort!

Read the Bible

Gereviseerde Leidse Vertaling

Jozua 7

1 Maar de Israelieten vergrepen zich aan den ban; Achan, de zoon van Karmi, den zoon van Zamri, den zoon van Zerah, uit den stam Juda, nam iets van het gebannene; zodat de Heer in toorn ontstak tegen de Israelieten.2 Jozua nu zond enige mannen uit Jericho naar Ai, dat bij Beth-awen, ten oosten van Bethel, ligt, met dezen last: Trekt op en verspiedt het land. En zij trokken op en verspiedden Ai.3 Tot Jozua teruggekeerd, zeiden zij tot hem: Het ganse volk behoeft niet op te trekken; laten ongeveer twee duizend of drieduizend man optrekken en Ai veroveren. Gij behoeft voor den tocht daarheen het ganse volk niet te vermoeien; want die daar zijn niet talrijk.4 Zo trokken uit het volk ongeveer drieduizend man daarhenen op; maar zij gingen op de vlucht voor de burgers van Ai;5 dezen versloegen van hen omstreeks zes en dertig man en zetten hen buiten de poort na tot aan de rotsblokken en versloegen hen bij de Glooiing. Toen versmolt het hart des volks en werd als water.

6 En Jozua scheurde zijn klederen, wierp zich, met de oudsten van Israel, op zijn aangezicht ter aarde voor 's Heeren ark, tot den avond toe, terwijl zij stof op hun hoofd strooiden,7 en Jozua zeide: Ach, Heere God! waarom hebt gij dit volk den Jordaan doen overtrekken, om ons in de hand der Amorieten te geven en te gronde te richten? Hadden wij toch besloten in het Overjordaansche te blijven!8 Och Heer, wat zal ik zeggen, nu Israel zijn vijanden den rug heeft toegekeerd?9 Wanneer de Kanaanieten en de overige bewoners des lands dit horen, zullen zij ons omsingelen en onzen naam van de aarde uitroeien; en wat zult gij dan doen voor uw groten naam?

10 Toen zeide de Heer tot Jozua: Sta toch op! Wat ligt gij daar op uw aangezicht!11 Gezondigd heeft Israel: ja, geschonden hebben zij mijn verbond, waartoe ik hen verplicht had, iets weggenomen van het gebannene, het gestolen, stil weggeborgen en bij hun huisraad gelegd.12 Daarom kunnen de Israelieten niet standhouden tegen hun vijanden en keren zij hun den rug toe; want zij zijn onder den banvloek gekomen. Ik zal voortaan niet meer met u zijn, tenzij gij den ban uit uw midden delgt.13 Sta op, heilig het volk en zeg: Heiligt u tegen morgen; want aldus zegt de Heer, Israels god: Er is een ban in uw midden, Israel! gij kunt niet standhouden tegenover uw vijanden, zolang gij den ban niet uit uw midden verwijderd hebt.14 Daarom zult gij morgenochtend, stam voor stam, nadertreden; dan zal de stam dien de Heer zal aanwijzen, geslacht voor geslacht, nadertreden; daarna het geslacht dat de Heer zal aanwijzen, gezin voor gezin; eindelijk het gezin dat de Heer zal aanwijzen, man voor man.15 En hij die als schuldig aan den ban wordt aangewezen zal met alwat hem behoort verbrand worden; daar hij het verbond des Heeren geschonden en een dwaasheid in Israel gedaan heeft.

16 Den volgenden morgen maakte Jozua zich op en deed Israel, stam voor stam, nadertreden; aangewezen werd de stam Juda.17 Daarna liet hij de geslachten van Juda nadertreden en werd dat der Zarhieten aangewezen. Voorts het geslacht van Zerah, gezin voor gezin; aangewezen werd Zamri.18 Vervolgens diens gezin, man voor man; aangewezen werd Achan, de zoon van Karmi, den zoon van Zamri, den zoon van Zerah, uit den stam Juda.19 Toen zeide Jozua tot Achan: Mijn zoon, betoon toch eerbied voor den Heer, Israels god en breng hem hulde; deel mij toch mede wat gij gedaan hebt, en verheel het mij niet.20 Daarop antwoordde Achan Jozua: Waarlijk, ik heb gezondigd tegen den Heer, den god van Israel, door zo en zo te handelen:21 Ik zag bij den buit een schonen mantel van Sjinear, tweehonderd sikkelen zilver en een gouden staaf, vijftig sikkelen zwaar; door begeerte gedreven, heb ik ze weggenomen; zie, ze zijn in mijn tent in den grond verborgen, het zilver onder het andere.22 Toen zond Jozua boden, die zich naar de tent spoedden; en werkelijk, het was in zijn tent verborgen, het zilver onder het andere!23 Zij haalden het uit de tent, brachten het bij Jozua en de oudsten van Israel, en stortten het voor s Heeren aangezicht uit.24 Hierop nam Jozua, en gans Israel met hem, Achan, den zoon van Zerah, benevens het zilver, den mantel en de gouden staaf, zijn zonen en dochters, zijn runderen, ezels en kleinvee, zijn tent met alwat hem behoorde, en zij brachten hen naar de vallei Achor.25 Daar zei Jozua: Wat hebt gij ons in het ongeluk gestort! Dies zal de Heer u heden in het ongeluk storten. En gans Israel steenigde hem; men verbrandde ze en wierp hen met stenen;26 waarna men een groten steenhoop op hem stapelde, die er tot op dezen dag ligt. Toen liet de Heer zijn gloeienden toorn varen. Daarom heet die plaats de vallei Achor, tot op dezen dag.

 
adsfree-icon
Ads FreeProfile