the Week of Christ the King / Proper 29 / Ordinary 34
Click here to join the effort!
Read the Bible
Gereviseerde Leidse Vertaling
Jeremia 23
1 Wee den herders die de schapen mijner kudde lieten dolen en hen verstrooiden! spreekt de Heer.2 Daarom spreekt de Heer, Israels god, aangaande hen die mijn volk weidden aldus: Gij hebt mijn schapen verstrooid en weggedreven, er niet voor gezorgd; nu ga ik de boosheid uwer handelingen op u verhalen, spreekt de Heer.3 En ikzelf zal het overschot mijner schapen verzamelen uit al de landen werwaarts ik ze heb weggedreven, en ze terugbrengen op hun weide, waar zij zullen vruchtbaar zijn en zich vermenigvuldigen.4 Dan zal ik over hen herders aanstellen, die hen weiden; en zij zullen niet meer vrezen, noch versagen, noch sidderen, spreekt de Heer.5 Zie de dagen komen, spreekt de Heer, dat ik David een rechtschapen spruit zal verwekken, die als koning heersen, verstandig handelen en recht en gerechtigheid in den lande oefenen zal.6 In zijn dagen zal Juda heil genieten en Israel onbezorgd wonen; en dit is de naam dien men hem geven zal: De Heer is onze zege.7 Daarom, zie, de dagen komen, spreekt de Heer, dat men niet meer zegt: Zo waar als de Heer leeft, die de Israelieten uit Egypteland heeft opgevoerd!8 maar: Zo waar als de Heer leeft, die het ganse nakroost Israels heeft opgevoerd en doen komen uit het Noorderland en uit al de landen werwaarts hij hen had heengedreven, en die op hun eigen bodem zullen wonen.
9 Over de profeten. Mijn hart is gebroken binnen in mij, al mijn beenderen sidderen; ik ben aan een beschonkene gelijk, aan een man, van den wijn overweldigd; vanwege den Heer en zijn heilige woorden.10 Want vol overspelers is het land, immers om den vloek is het land in rouw, zijn de oasen der woestijn verdord--hun lopen was slecht, hun krachtsbetoon onbehoorlijk.11 Want zowel profeet als priester is bezoedeld; zelfs in mijn huis heb ik hun boosheid aangetroffen, spreekt de Heer.12 Daarom zal hun weg glibberigheid zijn in het stikdonker, waarin zij worden weggedreven en vallen; want ik breng onheil over hen in het jaar hunner bezoeking, spreekt de Heer.13 In de profeten van Samarie heb ik gezien wat ergerlijk was: zij profeteerden door den Baal, en deden mijn volk Israel dolen.14 Maar in de profeten van Jeruzalem heb ik gezien wat weerzin wekt: overspel bedrijven en omgaan met leugen, en der kwaaddoeners handen stevigen; zodat die zich niet bekeren van hun boosheid. Zij zijn mij allen als Sodom, en haar inwoners als Gomorra.15 Daarom spreekt de Heer der heirscharen aangaande de profeten aldus: Zie, ik geef hun alsem te eten en een giftdrank te drinken; omdat van Jeruzalems profeten goddeloosheid is uitgegaan over het ganse land.16 Zo zegt de Heer der heirscharen: Luistert niet naar de woorden der profeten die voor u profeteren; zij zijn bezig u dwaas te maken; een gezicht uit henzelven verkondigen zij, niet een uit 's Heeren mond;17 daar zij steeds tot hen die 's Heeren woord versmaden zeggen: Gij zult vrede hebben--en tot elk die in de verstoktheid zijns harten wandelt: Geen kwaad zal u overkomen. --18 Immers, alwie in des Heeren raad gestaan heeft en zijn woord ziet en hoort alwie geluisterd heeft naar zijn woord, dat hij het horen doe!19 Zie, een storm van den Heer! verbolgenheid barst los! een stormwind vaart daarheen! op het hoofd der schuldigen komt hij neer.20 De toorn van den Heer zal niet aflaten, eer hij de raadslagen zijns harten heeft volvoerd en tot stand gebracht; ten laatste zult gij dit duidelijk inzien.21 Ik had de profeten niet gezonden; nochtans hebben zij gelopen; ik had tot hen niet gesproken; nochtans hebben zij geprofeteerd.22 En indien zij werkelijk in mijn raad hebben gestaan, laten zij dan mijn volk mijn woorden doen horen, hen terugbrengen van hun verkeerden weg, van de boosheid hunner handelingen!23 Ik ben een god van nabij, spreekt de Heer, en niet een god van verre.24 Kan iemand zich in een schuilhoek verbergen, dat ik hem niet zou zien? spreekt de Heer; vervul ik niet den hemel en de aarde? spreekt de Heer.25 Ik heb gehoord wat de profeten die in mijn naam valschelijk profeteren zeggen: Ik heb een droom gehad, een droom!26 --Hoelang nog? Zijn dan de profeten die leugen profeteren voornemens, terwijl zij hun eigen verzinsels profeteren,27 zijn zij voornemens bij mijn volk mijn naam in vergetelheid te brengen door de dromen die zij elkander vertellen; evenals hun vaderen door den Baal mijn naam vergeten hebben?28 De profeet bij wien een droom is vertelle dezen, en hij bij wien mijn woord is spreke dit naar waarheid! Wat heeft het stro met het koorn gemeen? spreekt de Heer.29 Is niet mijn woord aan een vuur gelijk, spreekt de Heer, en aan een hamer, die een rotssteen vergruizelt?30 Daarom, ik kom af op de profeten, spreekt de Heer, die mijn woorden stelen, de een van den ander.31 Ik kom af op de profeten, spreekt de Heer, die met gladde tong godspraken geven.32 Ik kom af op de profeten, die leugendromen profeteren, spreekt de Heer, die ze vertellen en mijn volk doen dolen door hun leugens en hun loszinnigheid; terwijl ik hen niet gezonden noch hun iets opgedragen heb, en zij dit volk generlei voordeel zullen aanbrengen, spreekt de Heer.
33 En wanneer dit volk, of profeet, of priester, u vraagt: Wat is de last des Heeren? zo moet gij tot hen zeggen: Gij zijt zelf de last, en ik zal u laten vallen, spreekt de Heer.34 En alwie, profeet, priester of leek zegt: 's Heeren last--dien man en zijn huis zal ik straffen.35 Zo zult gij tot elkander, tot vriend en broeder zeggen: Wat heeft de Heer geantwoord? en: Wat heeft de Heer gesproken?36 Maar van des Heeren "last" zult gij niet meer gewagen; want voor ieder zal zijn eigen woord de last zijn.37 23.jer.nl.lie.ot.map023:038 Daarom spreekt de Heer aldus: Omdat gij dit woord hebt gebruikt: "'s Heeren last", terwijl ik u had laten verbieden de uitdrukking "'s Heeren last" te gebruiken;39 daarom, zie, ik neem u op en laat u vallen, u en de stad die ik u en uw vaderen gegeven heb;40 en ik zal u onuitwisbaren smaad aandoen, en eeuwigdurende schande een die nimmer vergeten wordt.
span data-lang="dut" data-trans="lie" data-ref="jer.23.1" class="versetxt">1 Wee den herders die de schapen mijner kudde lieten dolen en hen verstrooiden! spreekt de Heer.2 Daarom spreekt de Heer, Israels god, aangaande hen die mijn volk weidden aldus: Gij hebt mijn schapen verstrooid en weggedreven, er niet voor gezorgd; nu ga ik de boosheid uwer handelingen op u verhalen, spreekt de Heer.3 En ikzelf zal het overschot mijner schapen verzamelen uit al de landen werwaarts ik ze heb weggedreven, en ze terugbrengen op hun weide, waar zij zullen vruchtbaar zijn en zich vermenigvuldigen.4 Dan zal ik over hen herders aanstellen, die hen weiden; en zij zullen niet meer vrezen, noch versagen, noch sidderen, spreekt de Heer.5 Zie de dagen komen, spreekt de Heer, dat ik David een rechtschapen spruit zal verwekken, die als koning heersen, verstandig handelen en recht en gerechtigheid in den lande oefenen zal.6 In zijn dagen zal Juda heil genieten en Israel onbezorgd wonen; en dit is de naam dien men hem geven zal: De Heer is onze zege.7 Daarom, zie, de dagen komen, spreekt de Heer, dat men niet meer zegt: Zo waar als de Heer leeft, die de Israelieten uit Egypteland heeft opgevoerd!8 maar: Zo waar als de Heer leeft, die het ganse nakroost Israels heeft opgevoerd en doen komen uit het Noorderland en uit al de landen werwaarts hij hen had heengedreven, en die op hun eigen bodem zullen wonen.9 Over de profeten. Mijn hart is gebroken binnen in mij, al mijn beenderen sidderen; ik ben aan een beschonkene gelijk, aan een man, van den wijn overweldigd; vanwege den Heer en zijn heilige woorden.10 Want vol overspelers is het land, immers om den vloek is het land in rouw, zijn de oasen der woestijn verdord--hun lopen was slecht, hun krachtsbetoon onbehoorlijk.11 Want zowel profeet als priester is bezoedeld; zelfs in mijn huis heb ik hun boosheid aangetroffen, spreekt de Heer.12 Daarom zal hun weg glibberigheid zijn in het stikdonker, waarin zij worden weggedreven en vallen; want ik breng onheil over hen in het jaar hunner bezoeking, spreekt de Heer.13 In de profeten van Samarie heb ik gezien wat ergerlijk was: zij profeteerden door den Baal, en deden mijn volk Israel dolen.14 Maar in de profeten van Jeruzalem heb ik gezien wat weerzin wekt: overspel bedrijven en omgaan met leugen, en der kwaaddoeners handen stevigen; zodat die zich niet bekeren van hun boosheid. Zij zijn mij allen als Sodom, en haar inwoners als Gomorra.15 Daarom spreekt de Heer der heirscharen aangaande de profeten aldus: Zie, ik geef hun alsem te eten en een giftdrank te drinken; omdat van Jeruzalems profeten goddeloosheid is uitgegaan over het ganse land.16 Zo zegt de Heer der heirscharen: Luistert niet naar de woorden der profeten die voor u profeteren; zij zijn bezig u dwaas te maken; een gezicht uit henzelven verkondigen zij, niet een uit 's Heeren mond;17 daar zij steeds tot hen die 's Heeren woord versmaden zeggen: Gij zult vrede hebben--en tot elk die in de verstoktheid zijns harten wandelt: Geen kwaad zal u overkomen. --18 Immers, alwie in des Heeren raad gestaan heeft en zijn woord ziet en hoort alwie geluisterd heeft naar zijn woord, dat hij het horen doe!19 Zie, een storm van den Heer! verbolgenheid barst los! een stormwind vaart daarheen! op het hoofd der schuldigen komt hij neer.20 De toorn van den Heer zal niet aflaten, eer hij de raadslagen zijns harten heeft volvoerd en tot stand gebracht; ten laatste zult gij dit duidelijk inzien.21 Ik had de profeten niet gezonden; nochtans hebben zij gelopen; ik had tot hen niet gesproken; nochtans hebben zij geprofeteerd.22 En indien zij werkelijk in mijn raad hebben gestaan, laten zij dan mijn volk mijn woorden doen horen, hen terugbrengen van hun verkeerden weg, van de boosheid hunner handelingen!23 Ik ben een god van nabij, spreekt de Heer, en niet een god van verre.24 Kan iemand zich in een schuilhoek verbergen, dat ik hem niet zou zien? spreekt de Heer; vervul ik niet den hemel en de aarde? spreekt de Heer.25 Ik heb gehoord wat de profeten die in mijn naam valschelijk profeteren zeggen: Ik heb een droom gehad, een droom!26 --Hoelang nog? Zijn dan de profeten die leugen profeteren voornemens, terwijl zij hun eigen verzinsels profeteren,27 zijn zij voornemens bij mijn volk mijn naam in vergetelheid te brengen door de dromen die zij elkander vertellen; evenals hun vaderen door den Baal mijn naam vergeten hebben?28 De profeet bij wien een droom is vertelle dezen, en hij bij wien mijn woord is spreke dit naar waarheid! Wat heeft het stro met het koorn gemeen? spreekt de Heer.29 Is niet mijn woord aan een vuur gelijk, spreekt de Heer, en aan een hamer, die een rotssteen vergruizelt?30 Daarom, ik kom af op de profeten, spreekt de Heer, die mijn woorden stelen, de een van den ander.31 Ik kom af op de profeten, spreekt de Heer, die met gladde tong godspraken geven.32 Ik kom af op de profeten, die leugendromen profeteren, spreekt de Heer, die ze vertellen en mijn volk doen dolen door hun leugens en hun loszinnigheid; terwijl ik hen niet gezonden noch hun iets opgedragen heb, en zij dit volk generlei voordeel zullen aanbrengen, spreekt de Heer.
33 En wanneer dit volk, of profeet, of priester, u vraagt: Wat is de last des Heeren? zo moet gij tot hen zeggen: Gij zijt zelf de last, en ik zal u laten vallen, spreekt de Heer.34 En alwie, profeet, priester of leek zegt: 's Heeren last--dien man en zijn huis zal ik straffen.35 Zo zult gij tot elkander, tot vriend en broeder zeggen: Wat heeft de Heer geantwoord? en: Wat heeft de Heer gesproken?36 Maar van des Heeren "last" zult gij niet meer gewagen; want voor ieder zal zijn eigen woord de last zijn.37 23.jer.nl.lie.ot.map023:038 Daarom spreekt de Heer aldus: Omdat gij dit woord hebt gebruikt: "'s Heeren last", terwijl ik u had laten verbieden de uitdrukking "'s Heeren last" te gebruiken;39 daarom, zie, ik neem u op en laat u vallen, u en de stad die ik u en uw vaderen gegeven heb;40 en ik zal u onuitwisbaren smaad aandoen, en eeuwigdurende schande een die nimmer vergeten wordt.