the Week of Christ the King / Proper 29 / Ordinary 34
Click here to learn more!
Read the Bible
Gereviseerde Leidse Vertaling
Jeremia 18
1 Het woord dat van den Heer tot Jeremia kwam:2 Maak u op en daal af naar het huis van den pottenbakker; daar zal ik u mijn woorden doen horen.3 Zo daalde ik af naar het huis van den pottenbakker, die juist bezig was een stuk te vervaardigen op de dubbele schijf.4 En mislukte het voorwerp dat hij met zijn handen vervaardigde, dan maakte hij er weer een ander voorwerp van, zoals het den pottenbakker goeddocht te maken.5 Nu kwam het woord des Heeren tot mij:6 Zou ik niet gelijk deze pottenbakker met u kunnen doen, huis Israel? spreekt de Heer; zie, als leem in de hand van den pottenbakker, zo zijt gij in de mijne, huis Israel.7 Nu eens doe ik uitspraak over een volk of over een koninkrijk om het uit te roeien en omver te werpen en te verderven;8 maar als dat volk, waarover ik deze uitspraak gedaan heb, zich van zijn boosheid bekeert, dan zie ik af van het onheil dat ik voornemens was geweest het aan te doen.9 Dan weer doe ik uitspraak over een volk of koninkrijk om het op te bouwen en te planten;10 maar als het doet wat kwaad is in mijn oog, door niet naar mij te luisteren, dan zie ik af van het goede waarmee ik gezegd had het te zullen begunstigen.
11 Nu dan, zeg toch tot de mannen van Juda en de inwoners van Jeruzalem: Zo zegt de Heer: Ik ben bezig tegen u kwaad te brouwen en tegen u een plan te smeden; bekeert u toch van uw slechten weg, en zorgt dat uw handel en wandel goed is.12 Maar zij zullen zeggen: Vergeefs! Want onze overleggingen zullen wij volgen, en ieder de verstoktheid van zijn boos hart uitvoeren.13 Daarom zegt de Heer aldus: Doet vrij navraag onder de natien, wie ooit iets dergelijks heeft gehoord; iets zeer weerzinwekkends heeft Israels jonkvrouw bedreven.14 Zal des Libanons sneeuw aflaten van de rots des velds, of zullen uit de zee de koude stromen verdwijnen?15 Nochtans heeft mijn volk mij vergeten, rooken zij voor het ijle, en hebben de overoude gangen hen doen struikelen op hun wegen, hen bijpaden doende betreden, een ongebaanden weg16 om hun land tot een voorwerp van ontzetting te maken en van altoosdurend gesis: alwie het voorbijtrekt zal zich ontzetten en het hoofd schudden.17 Gelijk de oostenwind zal ik hen voor den vijand uit verstrooien; ik zal hen met den nek, en niet met het aangezicht, aanzien, ten dage huns ondergangs.
18 Toen zeiden zij: Komt, laten wij plannen smeden tegen Jeremia; want de wet zal niet teloorgaan bij den priester, noch de raad bij den wijze, noch het woord bij den profeet; komt, laten wij hem verslaan met de tong en in het geheel niet luisteren naar een zijner woorden!19 Heer, luister naar mij en hoor wat mijn bestrijders zeggen!20 Mag goed met kwaad vergolden worden, dat zij een kuil hebben gegraven voor mijn leven? Gedenk, hoe ik voor u stond, om een goed woord voor hen te doen, om uw verbolgenheid van hen te keren.21 Daarom, geef hun kinderen aan den honger prijs, en lever hen over in de macht van het zwaard; mogen hun vrouwen kinderloos en weduwen worden, hun mannen bezwijken aan de pest, hun jongelingen sneuvelen door het zwaard in den krijg;22 worde een geschreeuw uit hun huizen gehoord, omdat gij plotseling een bende over hen brengt. Want zij hebben een kuil gegraven om mij te vangen, strikken gelegd voor mijn voeten.23 Maar gij, Heer, kent al hun moordaanslagen tegen mij; bedek hun schuld niet, en wis hun zonde niet uit van voor uw aangezicht; zo zullen zij voor uw oog ten val gebracht zijn; houd afrekening met hen ten tijde uws toorns!