the Week of Christ the King / Proper 29 / Ordinary 34
Click here to join the effort!
Read the Bible
Gereviseerde Leidse Vertaling
Jeremia 13
1 Aldus sprak de Heer tot mij: Ga u een linnen gordel kopen en doe dien om uw middel; maar laat hem niet in het water komen.2 Ik kocht den gordel, naar het woord des Heeren, en deed hem om mijn middel.3 Daarna kwam het woord des Heeren andermaal tot mij:4 Neem den gordel dien gij gekocht hebt, die om uw middel is, en maak u op, ga naar Fraat, en verberg hem daar in een rotsspleet.5 Ik ging dus en verborg hem in Fraat, zoals de Heer mij bevolen had.6 En na verloop van geruimen tijd zeide de Heer tot mij: Maak u op, ga naar Fraat, en haal van daar den gordel dien ik u bevolen heb aldaar te verbergen.7 Zo ging ik naar Fraat, groef den gordel op ter plaatse waar ik hem verborgen had; en zie, de gordel was bedorven, hij deugde nergens toe.8 Toen kwam het woord des Heeren tot mij:9 Zo zegt de Heer: Desgelijks zal ik verderven den trots van Juda en van Jeruzalem, die zo groot is.10 Dit boze volk, dat weigert naar mijn woorden te luisteren, in de verstoktheid zijns harten wandelt en andere goden naloopt om hen te dienen en zich voor hen neer te werpen, het worde als deze gordel, die nergens toe deugt.11 Want evenals de gordel aan iemands middel is vastgehecht, zo had ik het ganse huis Israel en het ganse huis Juda aan mij vastgehecht, spreekt de Heer, om mij ten volk te zijn, tot roem en lof en glorie; maar zij hebben niet geluisterd.
12 Zeg verder tot hen het volgende: Zo spreekt de Heer, Israels god: Een fles behoort met wijn gevuld te worden. Als zij nu tot u zeggen: Zouden wij dat niet weten, dat een fles met wijn behoort gevuld te worden?13 dan zult gij tot hen zeggen: Zo zegt de Heer: Ik ga al de bewoners van dit land, de koningen uit Davids huis die zitten op zijn troon, de priesters, de profeten en al de inwoners van Jeruzalem, vullen met sterken drank,14 en ik zal hen tegen elkander verbrijzelen, vaders en zonen tezamen, spreekt de Heer; ik zal niet sparen, niet verschoonen, mij niet erbarmen, dat ik hen niet verderven zou.15 Luistert en leent het oor! Zijt niet hoog; want de Heer heeft gesproken.16 Geeft den Heer, uw god ere, voordat het duister wordt en gij uw voet stoot tegen bergen in schemer, en hij, terwijl gij hoopt op licht, dit tot duisternis maakt, het in donkerheid verkeert.17 Maar indien gij niet luistert, zal ik zielsbedroefd in het verborgen wenen over dien trots, en zal mijn oog bitter schreien, in tranen wegsmelten; want 's Heeren kudde is gevankelijk weggevoerd.18 Zeg aan den koning en 's konings moeder: Gaat zeer laag zitten; want u is van het hoofd gevallen uw luisterrijke kroon.19 De steden van het zuiden zijn gesloten, en niemand opent; Juda is weggevoerd gans en al, weggevoerd volkomen.20 Hef uw ogen op en zie, wie daar komen uit het noorden. Waar is de kudde u gegeven, uw prachtig vee?21 Wat zult gij zeggen, wanneer hij ten hoofd over u aanstelt vrienden die gijzelf aan u gewend hebt? Zullen niet weeen u aangrijpen, als een barende vrouw?
22 En wanneer gij zegt bij u zelf: Waarom overkwam mij dit? Om de grootheid uwer schuld zijn uw slippen opgelicht, uw hielen met geweld ontbloot.23 Kan een moorman zijn huid veranderen, een panter zijn vlekken? Dan zult ook gij in staat zijn goed te handelen, gij, aan kwaaddoen gewend.24 Ik zal u verstrooien als wegvliegend kaf, als kaf voor den woestijnwind.25 Dit is uw lot, het u toegewezen deel, van mijnentwege spreekt de Heer; omdat gij mij vergeten hebt en op leugen vertrouwd.26 Dies til ook ik uw slippen van voren op, en wordt uw schaamte gezien.27 Uw echtbreken en uw gehunker, uw schandelijke ontucht--op heuvelen en in het veld zag ik uw gruwelen. Wee u, Jeruzalem! uw reiniging blijft uit, hoelang nog?