the Week of Christ the King / Proper 29 / Ordinary 34
Click here to join the effort!
Read the Bible
Gereviseerde Leidse Vertaling
Jesaja 57
1 De rechtschapene kwam om, zonder dat iemand het ter harte nam; de vromen werden weggerukt, zonderdat iemand er op lette; voordat het onheil komt wordt de rechtschapene weggenomen,2 hij komt in vrede in zijn graf; zij rusten op hun legersteden, zij die oprecht gewandeld hebben.
3 Maar gij, nadert herwaarts, heksenkinderen, kroost van een overspeler en een hoer!4 Over wien maakt gij u vrolijk? tegen wien spert gij den mond op en steekt gij de tong uit? zijt gij niet een afvallig geslacht, een vals ras?5 gij die van wellust brandt bij de terebinten, onder elken lommerrijken boom die de kinderen slacht in de dalen onder de steenklippen.6 De gladde stenen van het dal zijn uw deel, zij, zij zijn hetgeen u is toegewezen; ook hebt gij voor hen plengoffers gestort, meeloffers gebracht. Zou ik mij dat getroosten?7 Op een hogen en verheven berg hebt gij uw legerstede geplaatst; ook hebt gij dien beklommen om slachtoffers te brengen;8 en achter deur en post hebt gij uw gedenkfiguur geplaatst; want u van mij afwendend, hebt gij het dek opgeslagen, de sponde bestegen, uw legerstede ruim gemaakt en van hen loon bedongen; hun bijslaap hebt gij begeerd, naar het lid gezien.9 Gij hebt u met olie voor den Moloch getooid, en met vele balsems u gezalfd, uw boden uitgezonden naar verre plaatsen, ze naar de diepte der onderwereld afgevaardigd.10 Schoon door uw verre reizen afgemat, zeidet gij niet: Ik geef het op! Gij hebt nieuwe kracht opgedaan; daarom voeldet gij u niet ziek.11 Voor wien toch waart gij beducht en bevreesd, dat gij uw woord braakt, aan mij niet dacht en het niet ter harte genomen hebt? Niet waar, omdat ik werkeloos bleef en mijn ogen sloot, vreesdet gij mij niet?12 Maar ikzelf zal mijn gerechtigheid bekendmaken; en uw maaksels, zij zullen u niet baten.
13 Wanneer gij krijt, mogen uw beelden u redden; maar de wind neemt ze alle op, een ademtocht voert ze weg. Maar wie bij mij de toevlucht neemt zal het land bezitten en mijn heiligen berg ten erve verlangen;14 en ik zal zeggen: Hoogt op, hoogt op, baant een weg, heft elk struikelblok op van den weg mijns volks!15 Want zo spreekt de Hooge en Verhevene, die voor eeuwig troont en de Heilige heet: In het hooge woon ik als de Heilige, en bij den verbrijzelde en bedrukte van geest; om den geest der bedrukten op te wekken en het hart der verbrijzelden te doen herleven.16 Want niet eeuwig zal ik twisten, niet eindeloos vergramd zijn; anders zou de geest voor mijn aangezicht verkwijnen, de zielen die ikzelf gemaakt heb.
17 Om zijn schuld heb ik gramschap gekoesterd, heb ik hem geslagen, mijn aangezicht verbergend en vergramd; zo ging hij weerspannig eigenbedachte wegen.18 Nu heb ik naar zijn wegen gezien en zal hem genezen, ik schenk hem rust en verleen vertroosting, hem en zijn rouwdragenden,19 bemoedigende woorden scheppend: Vrede, vrede voor hem die veraf en voor hem die nabij is, spreekt de Heer; en ik zal hem genezen.20 Maar de goddelozen zijn als een verbolgen zee, wanneer zij niet tot rust kan komen en haar wateren slijk en modder opwerpen.21 Geen vrede, zegt mijn god, voor de goddelozen!