the Week of Christ the King / Proper 29 / Ordinary 34
Click here to join the effort!
Read the Bible
Gereviseerde Leidse Vertaling
Genesis 4
1 De mens hield met Eva, zijn vrouw, gemeenschap; zij werd zwanger en baarde Kain, en zeide: Ik heb een man van den Heer verkregen.2 Daarna baarde zij zijn broeder Abel; deze werd een schaapherder, Kain een landbouwer.
3 Na enigen tijd bracht Kain van de veldvruchten een offer aan den Heer,4 en ook Abel bracht er een van de eerstgeborenen van zijn vee en hun vet. De Heer nu sloeg acht op Abel en zijn offer,5 maar op Kain en zijn offer sloeg hij geen acht. Toen werd Kain zeer gramstorig en liet het hoofd hangen.
6 En de Heer zeide tot Kain: Waarom zijt gij gramstorig en laat gij het hoofd hangen?7 Moogt gij het niet, indien gij goed handelt, vrij opheffen? Maar indien gij slecht handelt; ligt de zonde aan de deur. Naar u strekt zich haar begeerte uit; doch gij kunt haar beheersen.
8 Maar Kain sprak tot zijn broeder Abel: Laat ons het veld ingaan! en toen zij op het veld waren, stond Kain tegen zijn broeder Abel op en sloeg hem dood.
9 En de Heer sprak tot Kain: Waar is uw broeder Abel? Hij zeide: Ik weet het niet; ben ik mijns broeders hoeder?10 Maar hij zeide: Wat hebt gij gedaan? Het bloed van uw broeder roept luide tot mij van den aardbodem.11 Nu dan, vervloekt zijt gij en verbannen uit het bebouwbare land, dat zijn mond heeft geopend om het bloed van uw broeder uit uw hand op te nemen.12 Wanneer gij het bebouwt, levert het u voortaan zijn rijkdom niet; vluchteling en zwerveling zult gij zijn op aarde.
13 Toen zeide Kain tot den Heer: Mijn schuld is niet te dragen!14 Indien gij mij heden uit het bouwland verdrijft, en ik aan uw oog onttrokken ben en vluchteling en zwerveling word op aarde, dan zal ieder die mij aantreft mij doden.15 Doch de Heer zeide tot hem: Geenszins! leder die Kain doodt zal het zevenvoudig boeten. En de Heer gaf een teken aan Kain, dat niet ieder die hem aantrof hem zou ombrengen.
16 Kain nu ging heen uit des Heeren tegenwoordigheid en vestigde zich in het land Nod, tegenover Eden.17 Kain hield gemeenschap met zijn vrouw, en zij werd zwanger en baarde Henoch. Daarna werd hij de stichter ener stad, die hij naar zijn zoon Henoch noemde.18 Aan dezen werd Irad geboren, en Irad verwekte Mehiael, Mehiael verwekte Methusjael, en Methusjael verwekte Lamech.
19 Lamech nam twee vrouwen; de ene heette Ada, de andere Silla.20 Ada baarde Jabal, die de vader werd van de tentbewoners en veehoeders.21 Zijn broeder heette Jubal; deze werd de vader van allen die citer en schalmei bespelen.22 Ook Silla baarde een zoon, Tubalkain; deze werd de vader van alle koperen ijzersmeden. De zuster van Tubalkain was Naema.
23 Lamech nu sprak tot zijn vrouwen: Ada en Silla, hoort naar mijn stem! Vrouwen van Lamech, leent het oor aan mijn rede! Een man sloeg ik dood om mijn wonde, een knaap om een striem, mij toegebracht.24 Zevenvoudig wordt Kain gewroken, maar Lamech zeven en zeventigmaal.
25 Toen Adam weder gemeenschap met zijn vrouw had gehad, baarde zij een zoon, dien zij Seth noemde; want, zeide zij, God heeft mij een anderen telg gezet in plaats van Abel; hem toch heeft Kain gedood.26 Ook aan Seth werd een zoon geboren, dien hij Enos noemde. Deze begon des Heeren naam aan te roepen.