Lectionary Calendar
Sunday, November 24th, 2024
the Week of Christ the King / Proper 29 / Ordinary 34
Attention!
StudyLight.org has pledged to help build churches in Uganda. Help us with that pledge and support pastors in the heart of Africa.
Click here to join the effort!

Read the Bible

Gereviseerde Leidse Vertaling

Genesis 35

1 God sprak tot Jakob: Maak u op en trek naar Bethel, vestig u aldaar en bouw er een altaar voor den god die u verschenen is toen gij vloodt voor uw broeder Ezau.2 Toen zeide Jakob tot zijn gezin en allen die bij hem waren: Doet de vreemde goden weg die gij bij u hebt, reinigt u en trekt andere klederen aan,3 en laten wij ons dan opmaken en naar Bethel gaan; opdat ik daar een altaar bouwe voor den god die mij verhoord heeft toen ik in benauwdheid verkeerde, en die met mij geweest is op den weg dien ik heb afgelegd.4 Zij gaven dan aan Jakob alle vreemde goden die zij hadden en de ringen die zij in de oren droegen, en Jakob begroef die onder de terebint bij Sichem.5 En toen zij opbraken, kwam een schrik Gods over de omliggende steden; zodat zij de zonen Jakobs niet vervolgden.

6 Toen Jakob te Luz, hetwelk in het land Kanaan ligt--dit is Bethel--met allen die bij hem waren aankwam,7 bouwde hij daar een altaar en noemde de plaats Bethel, omdat God zich daar aan hem geopenbaard had toen hij voor zijn broeder vluchtte.8 En Debora, de voedster van Rebekka, stierf en werd begraven, beneden Bethel, onder den eik; waarnaar hij dien den eik des geweens noemde.9 Wederom verscheen God aan Jakob toen hij uit Paddan-Aram kwam, en hij zegende hem.10 En God sprak tot hem: Gij heet Jakob? Voortaan zult gij niet meer Jakob heten; maar Israel zult gij heten. Zo gaf hij hem den naam Israel.11 Voorts zeide God tot hem: Ik ben God de Machtige; wees vruchtbaar en vermenigvuldig u; een menigte volkeren zal uit u ontstaan, en koningen zullen uit uw lenden voortkomen.12 Ook zal ik het land dat ik aan Abraham en Izaak gegeven heb aan u geven, en aan uw kroost na u zal ik het geven.13 Toen voer God van hem op,14 en Jakob richtte een wij-steen op, ter plaatse waar hij met hem had gesproken, een stenen teken, plengde daarop een plengoffer en goot er olie over uit.15 En Jakob noemde de plaats waar God met hem gesproken had Bethel.

16 Toen zij van Bethel opgebroken en nog slechts een eind weegs van Efrath verwijderd waren, baarde Rachel.17 Zij had een moeilijke verlossing; en toen zij het daarbij zeer zwaar had, zeide de vroedvrouw tot haar: Vrees niet; want ook nu hebt gij een zoon.18 Daarom noemde zij hem, toen zij den adem uitblies--want zij stierf--Ben-oni; maar zijn vader heette hem Ben-jamin.19 Zo stierf Rachel; zij werd begraven op den weg naar Efrath, dat is Bethlehem.20 En Jakob richtte een wij-steen op haar graf op; dit is nog heden ten dage de steen van Rachels graf.

21 Israel brak op en sloeg zijn tent op aan de andere zijde van den Kuddetoren.22 Toen Israel in dit land verblijf hield, ging Ruben gemeenschap houden met Bilha, de bijvrouw van zijn vader; Israel hoorde dit en was er zeer verontwaardigd over.23 De zonen van Jakob waren twaalf. Die van Lea: Jakobs eerstgeborene Ruben; dan Simeon, Levi, Juda, Issachar en Zebulon;24 die van Rachel: Jozef en Benjamin;25 die van Rachels slavin Bilha: Dan en Naftali;26 en die van Lea's slavin Zilpa: Gad en Azer. Dit zijn Jakobs zonen, die hem in Paddan-Aram geboren zijn.27 En Jakob kwam bij zijn vader Izaak, te Mamre, Kirjath-arba, dat is Hebron, waar Abraham en Izaak vertoefd hadden.28 Toen Izaak den leeftijd van honderd tachtig jaar bereikt had,29 gaf hij den geest en stierf en hij werd tot zijn stamgenoten verzameld, oud en der dagen zat; en zijn zonen Ezau en Jakob begroeven hem.

 
adsfree-icon
Ads FreeProfile